De Groene Amsterdammer, uitgelicht 34 (22 augustus 2018)

Onze landbouw kan toe met de helft van de bestrijdingsmiddelen

Het is niet nodig om zoveel pesticiden te gebruiken, zeggen boeren die er zelf in zijn geslaagd om te minderen. ‘Zelfs zonder biologische landbouw kunnen we toe met de helft.’ Als je maar een beetje eigenwijs bent, blijkt uit dit onderzoek voor de Groene Amsterdammer.

144 x bekeken

Gewasbesproeiing door George Roworth. In 2009 was hij finalist in de Farm Sprayer Operator 2009-wedstrijd in Groot-Brittannië © Science Photo Library / ANP

Achter de trekker van Toon en Twan van der Heijden hangt een enorm apparaat met een spanwijdte van 33 meter. De spuitboom. Met deze machine rijden ze over hun land in Soerendonk, bij het Brabantse Budel, door 75 hectare aardappelen, 35 hectare maïs en 8 hectare suikerbieten om beginnend onkruid, schimmels en insecten te verwijderen voordat die uitlopen op plagen die de oogst in gevaar kunnen brengen.

De Van der Heijdens houden van techniek, en dus ook van deze prachtige spuitboom. Maar de chemische vloeistoffen die erin moeten, zien ze als noodzakelijk kwaad. Geen enkele boer spuit voor zijn lol. Er gaat wel vijf tot tien procent van de omzet aan op, schat vader Van der Heijden. ‘En ik ben ook niet blij met de uitstraling. Dag in, dag uit met de spuit op het land zijn is gewoon geen goede reclame.’

Om die reden doen ze fanatiek mee met het programma Schoon Water voor Brabant, waar zeshonderd boeren en loonwerkers aan meedoen. Het doel: bestrijdingsmiddelen verminderen. Ze participeren in verschillende onderzoeken, van een analyse van de zuurgraad van hun grond tot een proef met hommels. Want wat blijkt: de aanwezigheid van hommels verkleint de kans op de gevreesde phytophthora-ziekte en vergroot ook nog eens de opbrengst. Vreemd. ‘We denken dat het iets met de hormoonhuishouding van de plant te maken heeft’, zegt Peter Leendertse van het Centrum voor Landbouw en Milieu (clm), dat deze onderzoeken coördineert.

Dat we een hoge prijs betalen voor onze op chemie gebaseerde landbouw, dat is intussen wel bekend. De afgelopen tijd werd duidelijk hoe dramatisch de achteruitgang van de insectenstand is. Niet alleen bijen, maar bijna alle insecten hebben het zwaar. En dat heeft weer effect op vogels. De terugloop is vooral zichtbaar in landbouwgebieden, dus het lijkt erop dat het gebruik van pesticiden in de landbouw een belangrijke oorzaak is.

‘Toen ik een paar jaar geleden terugkwam uit Afrika, na achttien jaar, schrok ik van het platteland dat ik hier aantrof’, zegt Henk Breman, een van de bekendste bodemexperts ter wereld, op een congres over landbouw en chemie. ‘Wat is ons platteland verarmd. De insecten, de vogels, alles is verdwenen. Ik geloof niet dat we zonder chemie kunnen. Maar we moeten wel accepteren dat er grenzen zijn. Als we alles blijven oprekken, om maar meer te kunnen blijven produceren, lopen we tegen de muur.’

Ook de muur van onze gezondheid. Er duiken steeds vaker schimmels op die resistent blijken tegen medicijnen. Zoals de aspergillus. Deze schimmelinfectie wordt normaliter succesvol aangepakt met medicijnen zoals azolen, maar steeds vaker slaat dat niet meer aan, klaarblijkelijk omdat de schimmel al eerder azolen is tegengekomen. Intussen sterven er in Nederland jaarlijks vijftig mensen door. In ziekenhuizen wordt er behoedzaam mee gewerkt, maar op de Nederlandse akkers wordt jaarlijks 350.000 kilo van deze schimmeldoders gebruikt. Resistentie wordt een steeds groter risico.

We kunnen niet alle bestrijdingsmiddelen over één kam scheren. Het ene middel werkt heel specifiek, het andere heeft een brede toxische werking. Maar dat de negatieve gevolgen van pesticiden voor waterkwaliteit, volksgezondheid en biodiversiteit nog steeds veel te groot zijn, daarover is iedereen het wel eens.

Peter Leendertse is teamleider plantaardige teelt bij het clm. Hij doet veel onderzoek naar bestrijdingsmiddelen en coördineert het programma Schoon Water voor Brabant. In de auto, op weg naar de Budelse boeren, vertelt hij dat er al veel is verbeterd. ‘Dertig jaar geleden waren er zeshonderd bestrijdingsmiddelen toegestaan. Dat is nu nog maar 240. Toch blijft dit pakket nog steeds problemen geven. Dan weer blijkt dat de bijen massaal sterven. Dan weer blijkt dat er resistente schimmels ontstaan. En ook blijft de vervuiling van het oppervlaktewater problematisch.’ Het clm heeft op basis van verschillende gezaghebbende lijsten van overheden geconcludeerd dat maar liefst 130 stoffen een verhoogd risico met zich meebrengen, voor mens of natuur.

Bestrijdingsmiddelen kun je indelen in drie categorieën. Allereerst heb je de insecticiden. ‘Qua volume is dit een kleine groep. Er is weinig van nodig om insecten mee te doden. Wel komen deze stoffen heel makkelijk in water terecht. Ze zijn schadelijk voor algen, vissen, maar ook insecten zoals watervlooien. De mate waarin ze echt de achteruitgang van de insecten veroorzaken, blijft punt van discussie, maar dat ze problematisch zijn, is wel duidelijk.’ Het gebruik per hectare is flink verminderd de laatste dertig jaar, zegt Leendertse. ‘Aan de andere kant komen er steeds weer nieuwe middelen op de markt, zoals de neonicotinoïden, die sterk in verband worden gebracht met de wintersterfte van bijen.’ Het grootste volume insecticiden wordt gespoten op suikerbieten, aardappelen, bollen, sierbloemen en een aantal vollegrondsgroenten.

Een tweede categorie wordt gevormd door de fungiciden, de schimmelbestrijders. ‘Die worden het meest gebruikt in de aardappelteelt, waar de phytophthora kan toeslaan, de bollenteelt, waar het “vuur” in kan komen, en bij groenten zoals prei, waar telers kampen met roest en meeldauw.’

Dan heb je nog de onkruidverdelgers, de herbiciden. ‘Een van de meest controversiële is het breed werkende glyfosaat. Het is tegenwoordig verboden voor andere gebruikers, zoals gemeenten, maar in de landbouw wordt het nog heel veel gebruikt. De EU heeft opnieuw voor vijf jaar toestemming gegeven om het te blijven spuiten, omdat alternatieven moeilijk zijn. Toch zijn er veel toepassingen die helemaal niet zouden moeten mogen. Zo spuiten telers soms aan het eind van de winter hun groenbemesters dood, dan kunnen ze snel weer nieuw gewas inzaaien. Of veehouders spuiten het om hun grasland snel te vernieuwen. Dat kan echter prima mechanisch.’

Leendertse heeft onderzocht of het werkelijk haalbaar is om het gifgebruik met de helft te verminderen. Zijn conclusie: ja, in de meeste sectoren wel. Hij verwijst daarvoor naar boeren die produceren onder het keurmerk Planet Proof, het vroegere Milieukeur. Dat is niet biologisch, maar kent wel strenge regels voor het gebruik van pesticiden. Deze boeren spuiten meer dan de helft minder dan hun collega’s, en dat alles zonder opbrengstverlies. Ze moeten wel kosten maken om een aantal innovaties toe te passen.

‘Sommige schimmels zijn nodig om nutriënten te helpen opnemen. Wij maken dat kapot met chemische kunstmest’

De voedingstuinbouw onder glas heeft veel vooruitgang geboekt in de laatste jaren. Daar worden gewassen zoals tomaten en paprika’s vaak met veel meer precisietechniek geteeld. Ook zijn daar innovaties mogelijk zoals UV-lampen, die schimmels doden. Welnu, in de akkerbouw kan dit ook. Volgens een aantal pioniers kunnen we het gifgebruik prima terugbrengen tot de helft. Ze hebben vier gouden tips.

1. Met een betere bodem krijgen plagen geen kans
Plagen- en gifexperts kunnen het niet voldoende benadrukken: spuiten is een remedie tegen een ziekte die je eigenlijk moet voorkomen. Een plant die gezond en sterk is, wordt veel minder snel ziek en is veel weerbaarder tegen luizen en schimmels en andere nare indringers. >

Arnold van Woerkom roept dit al jaren. Hij kijkt uit over zijn aardappelveld in Bant, het middelpunt van de Noordoostpolderse pieperteelt. De planten staan er sterk en groen bij, in lange rijen tot aan de dijk in de verte. ‘Rond 2000 ben ik al van koers veranderd’, zegt Van Woerkom. ‘Ik heb allereerst kunstmest vervangen door organische mineralen. Mijn planten werden er aantoonbaar sterker en weerbaarder door. Ik hoefde niet meer preventief te spuiten. En weet je wat? Ik heb zeventien jaar geen phytophthora gehad.’

Van Woerkom noemt het ‘bodemische’ landbouw. ‘Ik liep eens over mijn land en dacht: waar komt mijn bodem eigenlijk vandaan? Via de rivier en het IJsselmeer komt de klei uiteindelijk uit de bergen. Er zitten allerlei mineralen en nutriënten in die in steen te vinden zijn. Als je kunstmest toevoegt, is dat heel eenzijdig voedsel. Het is alleen stikstof, fosfor en kalium. Alle andere 96 mineralen die volgens onderzoekers in de bodem zitten, die vergeten we.’ Om nog maar te zwijgen van schimmels, bacteriën en ander bodemleven dat voor de juiste stoffen zorgt.

We gaan zitten aan de keukentafel in de boerderij, waar zijn vrouw koffie schenkt en koekjes serveert. Van Woerkom is een gewone ouderwetse boer. Dat betekent dat hij ook eigenwijs is. Achttien jaar geleden ontdekte hij de bodemkunde en hij beet zich erin vast. ‘In een Engels onderzoek las ik dat er vergeleken bij zestig jaar geleden zestig procent minder nutriënten in ons voedsel zit. Ons voedsel komt steeds meer van een bodem die alleen nog maar de drie hoofdingrediënten bevat. Maar wij hebben ook gevarieerde stoffen nodig. Neem calcium. Calcium werkt in teamverband met borium. Daar kunnen we dus niet zonder. Wat als we stoppen met het eenzijdige dieet voor onze planten? Dat gaat een direct effect hebben op onze gezondheid.’

Planten zijn een soort ganzen geworden die worden vetgemest om hun lever. ‘Ze worden volgegooid met voedingsstoffen, om maar zo groot mogelijk te worden. Je ziet het aan de cellen, die worden langer. Ze groeien uit hun kracht, raken in de stress en worden vatbaarder voor ziektes. Schimmels en bacteriën zijn vuilnismannen, die ruimen zieke cellen op. Sommige schimmels zijn nodig om nutriënten te verteren of te helpen opnemen. Wij maken dat allemaal kapot met chemische kunstmest en bestrijdingsmiddelen.’

Op de keukenkast staan potjes met korrels erin, en etiketten erop zoals ‘wormencompost’, ‘kaliumsulfaat’ en ‘vulkamin’. Zoon John loopt binnen. Hij heeft vanochtend een mengsel van natuurlijke mineralen verneveld over het land. ‘We gebruiken elf verschillende mengsels. De meeste daarvan spuiten we direct op het blad.’ Het effect, zegt Van Woerkom, is verbluffend. ‘Al vanaf het eerste jaar liep het aantal zieke planten terug. Echt, je ziet het. En ik heb geen luizen meer in mijn gewas. Die kunnen met infrarood zien wat er in de plant zit. Als de plant te gezond is, krijgt hij suikerziekte, en daarom vliegt hij door naar zwakke planten, bij iemand anders.’

En de phytophthora? ‘Zeventien jaar niet gehad, zonder te spuiten.’ Tot afgelopen jaar, moet Van Woerkom tot zijn spijt bekennen. ‘Door de aanhoudende regen kon ik niet rooien, drieënhalve week lang. Toen zijn de planten ziek geworden en aangetast geraakt. Ik ga dat niet verbloemen, ik had moeten spuiten. Het zat niet in mijn systeem. Dat was wel een verlies, ja.’ Maar zulke lessen horen bij de transitie, zegt Van Woerkom.

Hij gebruikt wel een bestrijdingsmiddel tegen onkruid. Hij heeft nog geen manieren gevonden om dat mechanisch te doen. Maar Roundup gebruikt hij niet. Wat hij ook niet meer doet, is ploegen. Dat helpt om de structuur van de bodem te behouden. ‘We tillen alleen het bovenste laagje op met een soort frees, om de dichtgereden bodem luchtiger te maken. En eind juli, na de oogst, zaai ik een mix van vijftien bloemen in het land. Die halen allemaal iets anders uit de lucht. Eind september staat het twee meter hoog. Het land is dan vol bijen. Ook blijft er zo wortelactiviteit en dat is goed voor het bodemleven.’

Aan het eind van het jaar verhakselt Van Woerkom alles, en hij ruimt het niet op. ‘Moet je eens zien wat er dan gebeurt. Als je dan naar beneden kijkt, zie je al snel dat er blaadjes in de bodem steken. Weet je wat dat betekent? Het bodemleven trekt alles naar beneden. En daar doen de bacteriën de rest. De humus die je zo krijgt is optimaal. Planten worden er veel rijker en sterker door. Alles bij elkaar hoef ik nog maar een kwart te spuiten van wat ik vroeger deed.’

Tuinder Anton van Garderen hangt zakjes met roofmijt op als biologisch bestrijdingsmiddel. De roofmijt eet de schadelijke insecten op zijn gewassen. Schalkwijk, 2017 © Erik van ’t Woud / HH

2. Laat de natuur voor je werken
Vijftig jaar geleden al merkte Jan Koppert, komkommerteler in Berkel en Rodenrijs, dat het effect van zijn chemische bestrijdingsmiddelen terugliep. De schimmels en insecten die hij wilde bestrijden werden vaker resistent. Zelf kampte hij met ziekte en allergie. Hij besloot op zoek te gaan naar natuurlijke alternatieven. En dan vooral voor de spint die vaak zijn komkommers teisterde. Spint is een kleine mijt, van nog geen halve millimeter groot, die nog steeds vele telers hoofdpijn bezorgt omdat hij voeding onttrekt aan de plant en zich snel over een gewas kan verspreiden. Maar Koppert ontdekte dat er een roofmijt bestaat die juist de spintmijt opeet en planten niet aantast. Hij besloot het beestje te gaan kweken en te verkopen aan andere telers, en zo werd Koppert Biological Systems geboren.

In het productiecentrum in Berkel en Rodenrijs rollen de roofmijten tegenwoordig in flesjes van de lopende band. Een flesje van een halve liter bevat 25.000 roofmijten, vermengd met dragermateriaal dat je eventueel met een luchtblazer over je gewas kunt verspreiden. Ze vinden hun weg over de hele wereld.

In de zaal ernaast zitten onderzoekers in het laboratorium door hun microscoop te turen. Ze doen onderzoek naar de sluipwesp, nog zo’n handige natuurlijke vijand, die in vele soorten en maten voorkomt. ‘We hebben veel succes met trichogramma’, vertelt Peter Maes. ‘Dat is een sluipwespje dat rupsen eet. We hebben heel lang vooral aan de glastuinbouw geleverd, omdat ze daar niet kunnen wegvliegen. Maar dit diertje blijkt juist heel effectief te zijn in de grootschalige landbouw in Brazilië, op de grote plantages met suikerriet, maïs, soja en tarwe. We leveren de sluipwesp nu zelfs in kleine capsules die met een vliegtuig of met drones worden uitgeworpen.’

‘Als we in de afgelopen halve eeuw geen chemie hadden gehad, waren we veel verder geweest met weerbaarheid tegen plagen’

De glastuinbouw is door natuurlijke bestrijdingsmiddelen van aanzien veranderd. ‘Aardbei, tomaat, paprika, komkommer, het merendeel werkt nu vooral nog met natuurlijke gewasbeschermers. De uitdaging is nu om het te gaan toepassen in de buitenteelt. Het succes in Brazilië laat zien dat hier veel te winnen is.’

Maes vindt dat we af moeten van het denken in middeltjes. ‘De natuur werkt niet zo dat je aan een draaiknop kunt zitten om één parameter te veranderen. We zoeken soorten die in evenwicht raken met het ecosysteem. Dat is lastig, want landbouw blijft een monocultuur, maar dat is in elk geval de richting waar we het moeten zoeken. Zo hebben we roofmijten in zakjes, die je ophangt in de plant. Dat is een klein kweeksysteem waarin de mijten zichzelf kunnen reproduceren, zodat je langere tijd een staand leger hulptroepen tot je beschikking hebt.’

Door de natuur steeds beter te leren kennen, ontdekt Koppert manieren om niet alleen plagen te bestrijden, maar ook de gewassen sterker te maken. ‘Onze microbiologen doen bijvoorbeeld veel onderzoek naar trichoderma. Deze nuttige schimmel groeit rond de wortels van gewassen en vormt daarmee een soort beschermingslaagje tegen ziektes. Op zulke manieren kun je de natuur voor je laten werken.’

Er is één groot obstakel waar Koppert regelmatig tegenaan loopt, vertelt Evert Hamblok, manager regulatory affairs. En dat is de regelgeving. ‘Het kost vijf tot zeven jaar om een middel toegelaten te krijgen in de EU, en nog eens twee tot drie jaar om het op de markt te krijgen. Onze middelen moeten worden gekeurd door een systeem dat volledig is gebaseerd op chemie, waar ook de experts chemici zijn. Door die mal kun je onze middelen niet halen. Zo kunnen we best oplossingen ontwikkelen tegen bladluis. Maar ja, dat duurt in Europa zo lang dat we andere prioriteiten moeten kiezen.’

De simpelste middeltjes worden daardoor een probleem. Neem magere melk. Paprikatelers dompelen al decennia hun handen en gereedschap in magere melk, omdat dat ontsmet. Maar ja, bewijs maar eens voor een Europese commissie van chemici dat hier écht ziektes door worden voorkomen. Dat moet met minimaal acht onafhankelijke proeven, in verschillende jaargetijden en met verschillende gewassen, met een consistent resultaat. De kans bestaat dat boeren dit komend jaar niet meer mogen gebruiken als ontsmettingsmiddel. Evenmin als bier tegen slakken of zout tegen onkruid.

Het is geen toeval dat de markt voor natuurlijke bestrijdingsmiddelen buiten de EU veel groter is, zegt Maes. ‘In de VS en Zuid-Amerika moet je vooral bewijzen dat een middel veilig is. Hier moet je ook wetenschappelijk aantonen dat het werkt. Dat is lastig. Vooral groene maatregelen werken niet één op één. Ze zijn deel van een pakket, dat bedoeld is om een systeem te versterken.’

We zijn zo gewend aan chemie dat alles in de landbouw daarop is gebaseerd. Dat geldt ook voor de plantveredeling, zegt Maes. ‘Die heeft ons variëteiten gebracht die vooral veel opbrengen. Maar als we in de afgelopen halve eeuw geen chemie hadden gehad, waren we veel verder geweest op het gebied van weerbaarheid tegen plagen.’

Dat zeggen ook Wageningse onderzoekers die hebben aangetoond dat veredelde, productieve tomaten veel minder verschillende soorten stoffen bevatten dan oude variëteiten. Behalve dat deze tomaten ons dieet eenzijdiger maken, zijn ze ook vatbaarder voor vijanden. Een rijkere plant heeft door alle verschillende stoffen meer bescherming tegen infecties. Kortom, als we weer leren hoe we de natuur voor ons moeten laten werken, kunnen we veel chemische middelen achter ons laten.

Dat is in de glastuinbouw al grotendeels gelukt. Dat moet ook in de buitenteelt meer kunnen. Met innovatieve vindingen van Koppert, of juist met simpele, ouderwetse methodes, zoals Leendertse vertelt. ‘Het blijkt dat bloemenranden rond een tarweveld de kans op een luizenplaag verminderen. In de rand komen natuurlijke vijanden voor zoals sluipwespen en loopkevers. Zij houden de luizen in toom.’

3. Als je spuit, doe het dan slim
Dat er soms gespoten moet worden, is voorlopig de realiteit. Maar de manier waarop maakt ontzettend veel uit, zegt Hans van Leeuwen, loonwerker in het veenweidegebied van West-Utrecht. Voor dag en dauw staat hij op om land te bespuiten. Meestal wordt daar veevoer geteeld, zoals gras, maïs of bieten. Van Leeuwen spuit met beleid. ‘Ik spuit niet zomaar mijn tank leeg. Ik kijk naar de planten, de omstandigheden, het weer. In de vroege ochtend of laat in de avond staan de huidmondjes van de planten nog open. Dan nemen ze veel meer op. Het moet niet te nat zijn en niet te hard waaien. En dan ga ik, om vijf uur ’s ochtends. Dat kan omdat ik zelfstandig ben. Een groot bedrijf met vaste krachten kan dat zijn mensen niet laten doen.’

Gras hoeft niet zo vaak, maar de meeste andere gewassen moeten wel een paar keer worden bespoten. Maïs twee keer per seizoen en bieten nog wel vaker. Dat betekent dat een beetje ervaring al veel besparingen oplevert. ‘Ik verdiep me daar al vijftien jaar in. Ik vind al heel lang dat we met minder moeten kunnen. De bottleneck is wel de financiën. Je moet eigenlijk investeren in betere spuitbomen, maar die kosten met een trekker erbij zo een ton of meer. Dat moet je dan wel kunnen terugverdienen door te besparen op de middelen.’

In 2013 gooide Van Leeuwen echt het roer om en schafte hij een Wingssprayer aan. Dat is een innovatieve spuitmachine die de vloeistof veel fijner vernevelt, zodat die niet meer van het blad druppelt. Bovendien zitten er speciale flapjes aan die voor een turbulentie zorgen waardoor de vloeistof onder het blad wordt geblazen en er bijna niets meer wegwaait. ‘Ik spuit tegenwoordig nog maar de helft van wat ik eerder deed. En het is echt voldoende.’

‘Het hele systeem is ingericht op maximalisatie. De banken, de onderzoekers, de adviseurs. En die praten de boeren angst aan’

De Wingssprayer heeft ook zijn weg gevonden naar Toon en Twan van der Heijden in Budel. Het was een van de ontdekkingen die ze deden op de beurzen in Parijs en Hannover, waar Leendertse ze mee naartoe had genomen om naar innovaties te speuren. Nu rijdt hij over hun aardappelvelden.

Maar Twan van der Heijden heeft meer speelgoed gekocht. Zijn nieuwste aanwinst is een drone. Het apparaat scheert over het land, maakt luchtopnamen uit de hoogte en keert vervolgens automatisch weer terug naar zijn baasje. ‘Het enige wat hij nog niet kan, is een biertje brengen’, grapt hij.

De luchtopnamen die hij met de drone verwerft, zijn geen gewone foto’s. De camera detecteert namelijk de hoeveelheid loof. ‘De beelden stuur ik naar Amerika, waar ze worden bewerkt. En dan krijg ik deze beelden weer terug.’ Hij laat de printjes zien, overzichtskaarten van zijn land met kleurtjes die aangeven hoeveel bladgroen er op welke coördinaten te vinden is. ‘Dwars door het land zie je bijvoorbeeld een diagonaal lopen waar de planten groener zijn. Daar ligt een waterleiding. Maar in deze hoek zie je planten die juist nog wat achterlopen. Dat komt omdat dat wat hoger ligt.’

Dat is heel leuk en interessant, maar vooral heel nuttig. Immers, waar minder blad is, hoef je minder te spuiten. Van der Heijden hoeft de gegevens daarvan nu alleen nog maar in te laden op zijn computer, in de cabine van zijn trekker. Die geeft door aan de spuit hoeveel bestrijdingsmiddel er op welke plek moet worden gespoten. Zo spuit Van der Heijden nergens te veel en rijdt hij toch in één rit exact zijn tank leeg. ‘Dat had zonder computer niet gekund’, vertelt zijn vader. ‘Wat je overhoudt, kun je niet meer terug in de tank stoppen. Het vervliegt. Daarom spoten we vroeger eigenlijk altijd te veel.’

Twan van der Heijden is heel fanatiek, hij is elke keer wel weer in voor iets nieuws en dat kost veel tijd. ‘Maar voor mij is het een sport. Wij willen de beste boeren worden, met de beste opbrengst. En het liefst zo min mogelijk bestrijdingsmiddelen.’

4. Wees slimmer dan je adviseurs
Het is moeilijk om tradities te veranderen als iedereen om je heen nog in de oude recepten gelooft: meer input, meer output, en alle risico’s die je ziet wegspuiten. ‘Het is nu mooi weer, en de phytophthora heeft geen kans’, vertelt vader Van der Heijden. ‘Maar ik krijg nu al berichtjes, mails en telefoons van onze teeltadviseurs die waarschuwen dat ik preventief al moet gaan spuiten. Wij hebben hier ons eigen weerstation, ik weet zelf donders goed dat het nog niet nodig is. Maar ja, veel boeren durven dat toch niet. Je zal maar te laat zijn. Na twee weken zonder regen gaan ze tóch rijden, anders kunnen ze niet slapen. Preventief spuiten is een soort verzekering.’

‘Twee keer per week krijg ik wel een teeltadviseur op de koffie’, zegt Twan. ‘Heel gezellig. Maar ze willen allemaal hetzelfde: middeltjes verkopen. Dat is hun verdienmodel.’ ‘Ze lopen ook even door je land en komen dan vertellen dat ze iets hebben gevonden’, lacht Toon. ‘Zeg dan maar eens nee. Dan moet je wel ervaring hebben. Als ik ze blind zou volgen, spoten we echt twee of drie keer meer.’ De boeren zouden liever zien dat deze adviseurs kennis gingen verkopen, in plaats van middeltjes.

‘Het hele agrarische systeem is ingericht op maximalisatie’, zegt Leendertse. ‘De banken, de onderzoekers, de adviseurs. En die praten de boeren allemaal angst aan. Het seizoen is nog maar net begonnen of er verschijnen al weer nieuwsberichten in de boerenbladen die vertellen dat de eerste sporen van een of andere schimmel al weer zijn gevonden. En vervolgens staat drie pagina’s verderop de advertentie van een leverancier van het middel ertegen.’

Als je niet bang wilt zijn, moet je een koppig karakter hebben. ‘Ik kreeg een keer een erfbetreder op de koffie die me natuurlijke schimmels kwam leveren’, vertelt Van Woerkom. ‘Dat was prima. Maar toen zei hij: “Ik heb even naar je uien gekeken, maar daar moet echt kunstmest bij.” Ik zei: “Ben je besodemieterd, dan gaan al die schimmels dood! Dat wist mijn oma in 1888 al, toen ze zout in haar weckpotten deed. En jij wil dat ik dat met mijn bodem doe!” Hij had een heel kletsverhaal, waarom het toch moest, en toen zei ik: “Weet je, doe je boek maar dicht, wij passen niet bij elkaar.”’ Soms moet je maar even niet luisteren naar je adviseurs.

‘Technisch gezien kunnen we prima toe met minder chemie, maar het roer omgooien is voor een boer heel riskant’, zegt Clemens Stolk, die in Wageningen landbouwbedrijven en kennisinstellingen adviseert. ‘Spuiten heeft een vaste plek in de routine, en alternatieven zijn vaak duurder, of moeilijker inpasbaar in de bedrijfsvoering, of minder vertrouwd. Toch bestaan er vaak wel alternatieven. Ik heb voor een klant wel eens voor vijf probleemstoffen in het water bekeken of ik geen andere bestrijdingsmethoden kon vinden. Die bleken stuk voor stuk te vinden – al was niet voor alles al een oplossing op de markt. Diverse methoden vergden nog uitontwikkeling en opschaling. Om het middelengebruik te halveren moet je eerst door een fase heen waarbij experimenteerruimte nodig is, voor zowel boeren die meer risico lopen als voor de aanbieders van alternatieven die moeten investeren in onderzoek en ontwikkeling.’

En dat is precies de bottleneck: de transitiekosten. ‘Collega’s gooien alles in één machine’, zegt Van Woerkom. ‘Ik heb twee meststrooiers nodig en drie verschillende spuitmachines, die allemaal 25.000 euro kosten, want ik wil elf verschillende middelen toevoegen.’ Financieel heeft hij zijn investeringen er nog niet uit. ‘Natuurlijke middelen zijn duurder, en de opbrengst blijft gelijk. En daarbij kost het veel tijd, omdat je moet nadenken. Ik kan niet het programmaatje van de leverancier uitvoeren, ik ben er iedere dag mee bezig.’

Van Woerkom heeft geaccepteerd dat hij een pionier is. Hij is op zoek naar burgers die in zijn plan willen participeren, en meer willen betalen, om zo een begin te maken met een systeem dat op een andere leest geschoeid is. ‘Dat kan dan tot een sneeuwbaleffect leiden. Maar ik moet daar niet op wachten, ik moet nu al om. Ik ben niet tevreden met hoe het nu is, dus ik moet het anders gaan doen. Ook al lijd ik nu nog verlies.’

Leendertse heeft een tijdje geleden in opdracht van Greenpeace een onderzoek gedaan naar hoe haalbaar het is, een halvering van bestrijdingsmiddelen in de Nederlandse landbouw. Zijn conclusie: ‘Het is technisch in de meeste sectoren goed te doen, alleen moet er wel een meerprijs voor de boer tegenover staan. Telers willen wel verduurzamen, maar zijn bang dat hun gewassen door ziektes of plagen worden aangetast, terwijl de kwaliteit hoog moet blijven. Ze willen wel nieuwe duurzame maatregelen nemen, maar dan moeten de investeringen wel kunnen worden terugverdiend.’ De enige die dat kunnen, zijn de supermarkten, is zijn conclusie. ‘Als zij werkelijk bereid zijn om een meerprijs te betalen, is verandering mogelijk.’

We zijn aanbeland aan het eind van een weg die na de oorlog is ingeslagen. ‘Mijn opa was de eerste met een spuitmachine’, vertelt Leendertse. ‘Hij was smid op Noord-Beveland en zag de mogelijkheden van de chemie. Hij bouwde zelf een apparaat met leidingen voor achter een trekker. Binnen een paar jaar werkte iedereen met spuitmachines.’ Wat de prijs hiervan was, wist men toen niet. De uitvinder van ddt kreeg in 1947 zelfs de Nobelprijs. ‘Nu zien we dat we de koers moeten verleggen. Maar dat is niet makkelijk. Decennia van onderzoek, methodes en veredeling hebben ons verder het pad op gestuurd van meer kunstmest, meer bestrijdingsmiddelen.’

We moeten weer terug naar de pioniersgeest van onze opa’s. Sommige boeren doen het. Zij laten zien dat we toe kunnen met de helft van de bestrijdingsmiddelen, en ook met minder kunstmest. Het kan prima. Alleen moet je wel een beetje eigenwijs zijn.


Dit artikel is tot stand gekomen in samenwerking met Foodlog.nl en is mede mogelijk gemaakt door Fonds 1877




Gerelateerde artikelen


Gebruikte Tags: , ,


Reageren?



(optioneel veld)
(optioneel veld)

Reactiemoderatie staat aan op deze site. Dit betekent dat je reactie niet zichtbaar zal zijn, tot deze is goedgekeurd door een beheerder.

Persoonlijke info onthouden?
Kleine lettertjes: Alle HTML-tags behalve <b> en <i> zullen uit je reactie worden verwijderd. Je maakt links door gewoon een URL of e-mailadres in te typen.




Terug naar www.frankmulder.info