De Groene Amsterdammer 19 (12 mei 2021)
Op naar een groen huis
Wie zijn huis zelf wil verduurzamen komt erachter dat het om veel meer gaat dan dubbel glas en een warmtepomp. En dat je moet oppassen dat je er zelf niet aan onderdoor gaat. Gelukkig zijn er vrienden.
- Lees ook: Anoniem in Overvecht (overig)
Voorbijgangers houden even in om het zoekplaatje te bewonderen: een gebouw zonder voorgevel waardoor je recht in alle appartementen kunt loeren. In elke kamer is wel iemand bezig. Links staat een timmerman een kozijn te slopen, in het volgende vakje trekken twee mannen een kabel door een goot en in de derde worden tegels van de muur gebikt. Op het dak is iemand de isolatie op maat aan het maken en op de begane grond staat iemand boven een brander een grote pan rijst te koken voor de vrijwilligers uit de buurt die meehelpen met de bouw.
Het voormalige winkelblok wordt omringd met corporatieflats, vier hoog, in de Utrechtse wijk Overvecht. De platanen aan de voorzijde vormen een mediterraan element in een verder nogal communistisch uitziend plein, compleet met garageboxen waarvan de deuren door latjes bij elkaar worden gehouden. De renovatie is hard nodig. Het energielabel van het gebouw ligt in de buurt van de Z, en bij elke regenbui worden de gele vlekken op de plafonds groter.
In De Groene Amsterdammer Podcast interviewt Kees van den Bosch journalist Frank Mulder over de moeilijke en mooie kanten van de duurzame verbouwing van het winkelblok door zijn woongroep. Beschikbaar via groene.nl/podcasts en via de andere bekende podcastkanalen
Dat weet ik omdat ik daar woon, samen met een tiental mensen waar ik een woongemeenschap mee vorm. We zijn verknocht aan deze plek. We runnen een kringloopwinkel en hebben een paar gastenkamers voor mensen die geen huis hebben. Na twaalf jaar tijdelijke huur zijn we er deze zomer in geslaagd om het gezamenlijk te kopen van de woningcorporatie. We worden sociale huurders van onze eigen coöperatie. Dat is op zich al bijzonder, want dat is in Nederland nog maar één keer eerder gelukt.
We moeten het gebouw zelf renoveren, en we grijpen die kans aan om dat meteen zo duurzaam mogelijk te doen. Wat dat precies praktisch betekent, staat van tevoren niet vast. We begonnen bij de keuze om van het gas af te gaan, maar intussen weten we dat er veel meer bij komt kijken en dat je een heleboel zelf moet uitzoeken. We weten intussen ook dat je heel veel zelf moet doen, om de maandlasten betaalbaar te houden. We weten dat duizenden euro’s aan subsidie volledig kunnen wegvallen als je één foutje maakt. We leren ook dat je idealen moet loslaten en imperfectie moet omarmen, omdat je huis anders misschien wel mooi en groen is maar je woongroep of je gezin in stukjes ligt, ergens in de regen halverwege de camping en de bouwplaats.
De eerste kwestie waar we ons het hoofd over breken, is de warmtevraag. Het gebouw waait flink door en we stoken ons suf. Dat moet anders, maar hoe? Voordat we met technische antwoorden komen, moeten we eerst stilstaan bij onze intrinsieke motivatie. Voor onze groep is die gebaseerd op ons geloof, op de christelijke verwachting dat er een wereld van vrede en gerechtigheid gaat komen. Stoppen met het opstoken van eindige hulpbronnen hoort daar voor ons vanzelfsprekend bij. Maar dat brengt ons al direct bij uitdaging één. We willen duurzaam verwarmen, maar het zijn wel sociale huurders die dit moeten gaan bekostigen. Kan dat? Kun je klimaatneutraal verwarmen tegen een redelijke prijs?
Klimaatneutraal is een verraderlijk doel, zegt energieadviseur Kees Stap. ‘Als je echt het ideaal van de nul vooropstelt, en je wilt echt nul op de meter, is er namelijk geen alternatief dan lagetemperatuurverwarming. Dan heb je warmtepompen nodig en moet je veel dure technologie installeren voor de ventilatie. Begrijp me goed: dat kan heel goed zijn, vooral in nieuwbouw. Maar in een oude flat kan dat vaak niet uit, verwarmen op lage temperatuur.’ Stap rekent ons voor dat de onrendabele top in onze situatie kan oplopen tot tienduizend euro per huishouden – het bedrag dus dat we nooit gaan terugverdienen met een lagere energierekening.
Volgens Stap zijn reducties van tachtig procent soms slimmer. ‘Bestaande woningen kun je relatief eenvoudig naar de twintig procent uitstoot krijgen. Nieuwbouw kun je eenvoudig op tien procent brengen. Dat kost maar een fractie van wat je betaalt als je de nul wilt halen. Volgens mij maakt dit CO2-reductie veel haalbaarder voor huizenbezitters.’
Daarbij komt een principiële vraag: wat is nul? Nul op de meter en all electric klinken groen, maar als we allemaal aan de warmtepomp gaan, hebben we over tien jaar een enorm stroomgebruik in de winter. Op dit moment wordt nog geen kwart daarvan groen geproduceerd. Technisch kan alles groen worden, maar sociaal en politiek gezien is die race nog helemaal niet gelopen. Het risico bestaat dat de warmtepomp uiteindelijk de roep om kernenergie gaat versterken.
Je moet idealen loslaten en imperfectie omarmen, omdat je huis anders misschien wel mooi en groen is maar je woongroep of je gezin in stukjes ligt
Ook heeft elke keuze, inclusief die voor all electric, niet alleen technische gevolgen maar ook sociale. Als je je flatje elektrisch moet verwarmen, op lage temperatuur, dan moet je leren om de ramen dicht te houden en niet aan de thermostaat te komen omdat het systeem het zelf moet regelen. Ik heb een licht wantrouwen jegens techniek die bemiddelt tussen mens en buitenwereld. Ik ben weleens bezorgd dat we straks in Nederland allemaal in ons eigen huis zitten met triple glas en balansventilatie, hermetisch geïsoleerd, met een thermostaat waar je vooral niet aan moet komen, met dichte ramen die het vogelgeluid en de frisse wind buiten houden, zodat we wel klimaatneutraal zijn maar mentaal alleen maar verder af komen te staan van de natuurlijke realiteit.
Stap herkent dit. Hij oppert een oplossingsrichting. ‘Wat als je een pelletketel zou nemen, dus hogetemperatuurverwarming op basis van houtpellets?’ Financieel kan het uit, vooral als je het centraal regelt, voor het hele gebouw. Je kunt wellicht leidingen en radiatoren hergebruiken. Het is alleen vloeken in de duurzame kerk. Biomassa!?
Bewoners en vrijwilligers aan het werk in Overhoop © Frank MulderLaten we de kosten en baten eens eerlijk afwegen. Er zijn een paar problemen verbonden aan houtstook. Ten eerste fijnstof. Maar het blijkt dat bijna niemand echt kan vertellen hoe groot dit probleem is. Als we zelf onderzoeksrapporten opvragen en gaan rekenen, komen we erachter dat de uitstoot van moderne pelletketels enorm meevalt. Pelletketels (en ook biomassaketels) hebben een bijna volledige verbranding. Per huishouden stoten we jaarlijks waarschijnlijk nog geen halve kilo fijnstof uit, echt een fractie van wat oude houtkachels uitstoten. Dat is nog terug te brengen door te kiezen voor een extra buffervat waardoor de ketel minder vaak aan hoeft, en een fijnstoffilter op de schoorsteen.
Een groter probleem is de koolstofuitstoot. Bij hout wordt meer CO2 uitgestoten dan bij gas. Wat de tegenstanders vaak vergeten is dat hout dat je níet verbrandt en dat je laat rotten in het bos, óók vervalt tot CO2. ‘We moeten biomassa niet meteen naar de prullenbak verwijzen’, zegt Martijn Boosten van Stichting Probos. ‘Alles hangt af van de details, hoe en wat je verbrandt. Een belangrijk punt is wel dat de CO2 bij verbranding in één keer vrijkomt, en dat die pas in de loop van de komende jaren weer wordt opgenomen door de nieuwe boom. Dat noemen we de koolstofschuld.’ Om dit te voorkomen kunnen we kiezen voor pellets die echt gemaakt zijn van resthout, wat nergens anders meer toe dient. Die worden verkocht, met het Better Biomass Label. En er is nog een manier om de koolstofschuld te compenseren: bouwen met hout. Als je hout uit de versnipperaar redt en nog een hoogwaardige toepassing geeft, compenseer je in feite je koolstofschuld.
Zou onze oplossing leiden tot extra boskap als meer mensen dit voorbeeld gingen volgen? ‘Dat zou kunnen’, zegt Boosten. ‘Nu niet, het Nederlandse bos levert momenteel maar een deel van de biomassa. De rest komt uit landschap en stedelijk groen. Zolang een bos duurzaam wordt beheerd en er niet méér wordt geoogst dan er bijgroeit, gaat het goed. Als we dit op grotere schaal zouden willen, kunnen het Nederlandse bos en landschap niet voldoende leveren. Je zou dan meer bos moeten planten, maar je moet je afvragen of je dit alleen voor het gebruik als biomassa moet doen. Je kunt wel denken aan gerichte biomassateelt in bijvoorbeeld wilgenplantages. Dit zijn moderne wilgengrienden met een verrassend hoge biodiversiteit. Je kunt zelf uitrekenen hoeveel bos je zou moeten aanplanten om je houtgebruik te compenseren.’
Over biomassa is niet makkelijk één conclusie te geven. Niet iedereen moet het doen. Maar op weg naar minder gas en minder CO2 is het een oplossing die kansen biedt. Net als all electric – ook een route die riskant is. Met zonneboilers, zonnepanelen, warmteterugwinning onder de douche en stevige isolatie moeten we vooral ons best doen om de warmtevraag tot een minimum terug te brengen.
Als we rondlopen op bouwbeurzen valt ons iets op. Iedereen heeft het over isoleren en verwarmen. Maar hangt onze CO2 niet af van veel meer? Er zit ontzettend veel CO2 verstopt in het bouwmateriaal dat we gebruiken, en dus moeten we ons allereerst afvragen: wat gaan we slopen en wat laten we staan? ‘De productie van bouwmateriaal kost net zo veel energie als je in vijftien tot twintig jaar verstookt aan verwarming’, vertelt Babette Porcelijn, auteur van De verborgen impact. ‘Vooral beton leidt tot een enorme CO2-uitstoot. De CO2-uitstoot van een ton cement kun je vergelijken met de jaarlijkse CO2-opname van 137 bomen. Om de CO2-uitstoot van de hele Nederlandse bouw van woningen te compenseren, zouden we elk jaar een bos moeten aanplanten ter grootte van half Nederland.’ En zo beslissen we al snel dat we zo veel mogelijk moeten laten staan. In elk geval al het beton.
Dat neemt niet weg dat er alsnog heel veel te vervangen overblijft. De kozijnen zitten vol asbest en de keukens zijn verrot. De badkamers zijn over datum, net als de buitengevel en het bitumen dak. Hoe kunnen we dat het best aanpakken? Gelukkig hebben we een aannemer, Mark Luiken, van het bedrijf Groenluik, die ons op het spoor brengt van circulair bouwen. ‘Het ideaal is cradle to cradle, dat wil zeggen dat je de hele kringloop sluit, van productie tot afval. Maar voor de meeste mensen is dat nog niet haalbaar. Daarom hebben wij het liever over circulair. Iedereen kan circulaire keuzes maken. Je kunt tweedehands keukens opknappen, of je kunt ook nieuw materiaal zo monteren dat het ooit weer los te halen is. En je kunt gevels maken van tweedehands hout. Gewoon deuren die je uit containers haalt en verzaagt, dat heb ik wel gedaan.’
We demonteren inbouwtoiletten uit een Delftse mbo, gevelhout van een fietsenstalling uit Schiphol, radiatoren uit een school
We nemen contact op met een paar sloopbedrijven, zoals Lek Sloopwerken, dat onder de naam Lek Mining probeert zo veel mogelijk bruikbaar materiaal uit oude panden weer op de markt te brengen. Dit bedrijf neemt ons mee naar allerlei slooppanden, van hogescholen tot sporthallen, waar stapels steen, beton, puin, stopcontacten, dure schuifwanden, bureaustoelen, toiletpotten en houten kozijnen worden gesorteerd en vermorzeld door de sloophamer. Er verdwijnt wat waarde in de Nederlandse sloopsector. Maar het kan voor de meeste bouwbedrijven niet uit om hier te komen ‘oogsten’. De arbeidskosten zijn gewoonweg te hoog. Maar die rekenen wij niet. We komen met bewoners en vrienden en kunnen hier voor een lage prijs waardevol materiaal meenemen.
We demonteren inbouwtoiletten uit een Delftse mbo, gevelhout van een fietsenstalling uit Schiphol, radiatoren uit de Hogeschool van Eindhoven en draagbalken van een bruggetje uit Pijnacker. Honderden meters steenwol krijgen we van een groot winkeldak in Maartensdijk en voor de acht keukens speuren we op Marktplaats, want daar is genoeg te vinden dat onze timmerman weer kan upgraden tot bijna nieuw. Het is allemaal maar een deel van al het materiaal dat we nodig hebben. Volledig circulair bouwen lukt zeker niet. Maar we komen een eind. Het vergt wel wat flexibiliteit, niet alleen bij de aannemer en de architect, maar ook bij de bewoners. Je moet het doen met wat de oogst oplevert.
Voor de duurzame verbouwing van het winkelblok lukt volledig circulair bouwen zeker niet. ‘Maar we komen een eind’ © Jos HummelenWat nog wel tegenvalt is dat zelfs gratis materiaal nog duur is. Ik zie nog de timmerman voor me die hoofdschuddend naar de deur staat te kijken die ik eigenhandig met veel moeite uit een slooppand heb gebracht om in mijn eigen oude kozijn te passen. ‘Het kost me drie uur om dit te stellen. Dat is dus honderdvijftig euro, exclusief btw. Voor dat geld kun je een kant-en-klaar deurpakket halen bij de bouwmarkt, strak in de lak.’ We raken uren, dagen kwijt aan timmerlui die onze keukens moeten aanpassen die prachtig zijn en circulair maar helaas geen gangbare maten hebben en die dus met de hand bijgewerkt moeten worden. We komen erachter dat dit het allergrootste obstakel is voor een duurzame bouw in Nederland: de hoge arbeidskosten.
Richard Kippersluis van Lek Mining herkent dit. ‘Het is heel lastig om circulair materiaal te matchen aan klanten. Het hangt nog te veel af van toevalligheden. Maar wat ik nu zie gebeuren is dat nieuwbouwprojecten een verplichting meekrijgen voor een bepaalde hoeveelheid circulair materiaal. Sommige gemeenten lopen hierin voorop, die geven bij de tender een doelstelling mee. En het lukt ons ook al om ketens op een hoger niveau te sluiten. We hoeven bijvoorbeeld zelf geen deuren meer te verkopen, maar leveren onze oude deuren en kozijnen, die vaak van heel goed hout zijn gemaakt, aan een fabrikant die er zelf nieuwe circulaire deuren van maakt.’
Voor kleine projecten is circulair best mogelijk, zegt onze aannemer Luiken, maar je moet wel een stelregel in je oren knopen: ‘Iedereen wil goed, snel en goedkoop. Maar je mag er maar twee kiezen. Welke geef je op?’ Als wij mogen kiezen, en dat mag, gaan we het liefst voor duurzaam (goed) met een beperkt budget (goedkoop dus). Dat betekent onherroepelijk dat we tijd moeten inleveren. Uiteindelijk rest ons maar één oplossing, en dat is heel veel zelf doen. Dat is niet een makkelijke keuze. We moeten allemaal flink snijden in onze gewone levensritmes. Alle huisgenoten offeren wel iets op, in tijd of geld of avondrust. Je moet wel je best blijven doen om niet te gaan vergelijken en rekenen wie het meest doet. Dat is soms best lastig, als het laat is, je bent moe, en je moet weer wat oplossen voor iemand, en je eigen huis is nog een zooi terwijl een huisgenoot vindt dat het tijd is voor een wijntje achter een Netflix-serie. Je moet een groep hebben waar je elkaar kunt vertrouwen. Zo niet, dan moet je het niet doen.
Gaandeweg raken we bij de bouw enthousiast voor hout. Hout is mooi en flexibel. Hout slaat CO2 op waardoor je gebouw een carbonsink wordt. Hout geeft een warme en natuurlijke uitstraling in een betonnen omgeving. En daarom besluiten we om ook buiten meer met hout te doen. Maar welk hout is langdurig bestand tegen de Hollandse regen en de zon? Adviseurs beginnen al snel over hardhout of over red cedar uit de Canadese bossen. Totdat we van Ronald Vrijenhoef een heel ander verhaal horen. Hij bouwt speeltuinen en kunstwerken maar doet dat allemaal gewoon met onbehandeld Hollands hout. In zijn werkplaats in het bos in Amerongen laat hij ons de verschillende soorten zien, voelen en ruiken. Stapels red cedar van de zogenaamde thuja uit Nederlandse parken liggen hier opgestapeld. Er staat een nog niet voltooid project om een tamme kastanje uit te hollen. En zijn lievelingsboom: kromme acacia’s, perfect geschikt voor speeltuinen. Op blote voeten leidt hij ons rond en schuurt hij een plankje glad, want hout moet je ruiken en voelen.
De reflex van elke bouwer bij Nederlands hout voor buiten is: in de lak zetten, om het te beschermen tegen regen en zonlicht. Maar volgens Vrijenhoef moet je dat juist niet doen. ‘Hout droogt als het kan ademen, als het nergens tegenaan zit. Door lak sluit je dat af. Dan ademt het niet meer. Dat blijft alleen goed als je dat perfect blijft onderhouden. Onbehandeld, of met een damp-open-behandeling zoals olie, is minstens zo goed. Ook als het hout uit Nederland is.’
Neem bijvoorbeeld de lariks. ‘Die vallen bij bosjes om, doordat ze worden aangetast door een kever, maar gemeenten verkopen ze voor een paar euro aan de energiecentrale. Het is kapitaalvernietiging! Waarom zou je die lariksen niet gebruiken voor je gevel? Maar ook tamme kastanje of thuja is heel geschikt. Het wordt allemaal gewoon in de versnipperaar gekieperd.’ Vrijenhoef kan er nog steeds boos over worden. ‘Als jullie dit willen, ga ik een paar bomen voor jullie zoeken. Dat hoeft helemaal niet duur te zijn. Ik zaag ze in planken. Dan gaan we daar samen met vrijwilligers panelen van maken om op de gevels te monteren.’
Een grote invloed op de verborgen milieu-impact van een huis is het gedrag van de bewoners. Wij hebben veel verschillende soorten mensen, uit verschillende landen, die soms zo druk zijn met hun eigen sores dat het milieu wel het laatste is waar ze aan denken. Dan helpt het als het gebouw slim getekend is. Dat er een gezamenlijke wasruimte is, bijvoorbeeld, zodat niet iedere bewoner zijn eigen wasmachine gaat kopen en ook de noodzaak van een droger kleiner wordt. Als we het dak verstevigen, kunnen we tussen de zonnepanelen een tuin creëren, compleet met bessenstruiken en bloemenperkjes, waardoor we natuur creëren, midden in de stad. Dat is niet alleen gezond voor bewoners, maar ook voor de mussen en de bijen die al jaren geleden zijn verdreven door onze steenwoestijnen.
De eerlijkheid gebiedt ook te zeggen dat zo’n project niet altijd heel gezond is voor onszelf. Het werk is zo intensief, het kost bloed, zweet en op z’n tijd ook wel een paar tranen. Als de herfstregen begint en je woont nog steeds op de camping met je huisgenoten en je vrouw (en je bloedjes van kinderen), en je moet bekennen dat de planning zoals gewoonlijk weer wat uitloopt, of je ontdekt een lekkage doordat een amateur heeft zitten prutsen, of de bekende isolatiesubsidie van de rvo gaat niet door omdat de ambtenaar vertelt dat je (in tegenstelling tot alle andere mensen) alleen vóóraf mag aanvragen, omdat je nu eenmaal een vereniging bent, sorry dat dat niet duidelijk op de website stond, dit kost tienduizenden euro’s, en je vraagt je af waarom je alles altijd helemaal zelf wilt verzinnen – dan is de koek weleens op.
Maar op andere momenten zijn we juist onder de indruk van wat het ons allemaal geeft. Niet alleen een warm, duurzaam huis, maar ook warme, duurzame relaties. We krijgen hulp uit onverwachte hoeken. Amateurs en profs, hoogopgeleiden naast mensen die nooit een opleiding hebben afgerond. Elke dag is er een groepje uit het azc, mensen die dankbaar zijn dat ze eindelijk wat omhanden hebben. En zo sta je doodleuk een verlaagd plafond aan te leggen met een jonge boer uit Gambia die ze Rasta noemen, en die er veel beter in is dan jij, terwijl een Iraanse huisgenoot de elektra aanlegt. We werken samen, we eten samen, en het helpt ons om meer verbinding te krijgen. Verbinding met de grond, met het materiaal, met het gebouw, met het zweet dat nodig is om een wand te bouwen, en ook met mensen. Dat is nog wel de grootste les: mooie duurzame plannen zijn prachtig, maar om ze te laten slagen heb je vrienden nodig.
Gerelateerde artikelen
- We moeten waarde uit het bos halen (overig)
- Hete hangijzers in het voedselsysteem (3) - Keurmerken (De Groene Amsterdammer)
- De toekomst is van kurk (De Groene Amsterdammer)
- Hete hangijzers in het voedselsysteem (2) - landbouw zonder overheid (De Groene Amsterdammer)
- Tuinders willen zelf ook weten hoe duurzaam ze zijn (De Groene Amsterdammer)
Gebruikte Tags: duurzaam, overvecht