De Groene Amsterdammer 24 (14 juni 2023)
De jacht op het oceaangoud
Biedt mijnbouw in de diepzee een sleutel naar een groene toekomst of leidt het tot verwoesting van het laatste onaangetaste stuk aarde? Een eerste bedrijf claimt alvast het recht om te beginnen.
- Lees ook: Weg met de suboptimale zonsonderdag (De Groene Amsterdammer)
Door Rutger van den Hoeven en Frank Mulder
De nieuwe kwalsoort Enigma Seamount ontdekt in de Marianentrog op 3700 meter diepte © NOAA Office of Ocean Exploration and Research
Professor Bramley Murton kon zijn ogen niet geloven. Vanuit een duikboot, kilometers onder het oppervlak van de Stille Oceaan, waar hij als Britse geoloog en oceaanwetenschapper de samenstelling bestudeerde van de vulkanische zeebodem, tussen de rotsen en de black smokers die zwarte as uitspuwen, zag hij in de bundel van zijn schijnwerper iets liggen wat verdacht veel leek op een golfballetje. En veertig meter verder nog een. En verderop nog een. En plotseling viel het kwartje: een paar jaar geleden hadden hij en zijn collega’s de baas van de expeditie een verjaardagscadeau gegeven. Een golfset! Op het dek van het onderzoeksschip hadden ze die dag golfballetjes de zee in geslagen, recht hierboven. Jaren nadien lagen al die balletjes nog steeds op de bodem, onaangeroerd.
Murton doet zijn verhaal in Noorwegen, op een conferentie van oliebedrijven, ondernemers en mariene wetenschappers die onderzoeken hoe ze op de diepe oceaanbodem schaarse metalen kunnen gaan winnen. Zijn grappig bedoelde anekdote was veelzeggend. We weten nog heel weinig over dit unieke gebied. Het is onbereikbaar, ongekend en ongerept. Er is geen licht, nauwelijks getijde, nauwelijks stroming en geen verandering, behalve op een geologische tijdschaal – vele duizenden of miljoenen jaren. Als je een afdruk achterlaat op de bodem, of een golfballetje, kun je die jaren later nog terugvinden op exact dezelfde plek.
De oceaanbodem is geen zandvlakte. Het is een spannend en divers bergoppervlak, met toppen en dalen en vulkanen. De continenten op de planeet bewegen een paar centimeter per jaar en dat creëert vulkanische breuklijnen. Daar zijn in de loop van miljoenen jaren allerlei soorten bijzondere gesteenten ontstaan, vertelt Murton op dezelfde conferentie. Er zijn kobaltrijke korsten te vinden die zeldzame metalen bevatten. Er zijn heetwaterbronnen, een soort vulkanische openingen waar zwarte rook uit komt, met daaromheen sedimenten die ijzer, zink, koper, goud en zilver bevatten. Op vlaktes daaromheen liggen polymetallic nodules, een soort knollen die in miljoenen jaren zijn aangegroeid tot stenen waar veel nikkel, koper, titanium, kobalt en zeldzame aardmetalen in zitten.
Volgens de meeste aanwezigen op de conferentie is de oceaanbodem cruciaal om onze economie te laten overstappen van fossiel op elektriciteit. In plaats van olie zullen we miljarden tonnen metaal nodig hebben. ‘Alleen al om onze auto’s elektrisch te maken hebben we 126 keer zo veel kobalt nodig als de huidige jaarlijkse productie. We hebben 62 jaar aan neodymium nodig, 45 jaar aan lithium en 31 jaar aan koper’, zegt Anthony O’Sullivan, cfo van The Metals Company (tmc), het bedrijf dat op weg is om de eerste mijnbouwconcessie ter wereld te verkrijgen in de internationale wateren. ‘Om dezelfde hoeveelheid metaal te winnen, hebben we bovendien steeds meer erts uit de grond nodig, want het beste erts is er al uit.’
O’Sullivan is niet lijfelijk aanwezig, maar mag als pionier de aanwezigen toespreken met een charismatische speech. ‘We hebben steeds meer land nodig, steeds meer energie, in steeds kwetsbaarder gebieden, zoals het Indonesische regenwoud waar veel nikkel vandaan komt. Maar hier, op zee, liggen alle metalen die we nodig hebben voor een transitie naar elektrische auto’s en windmolens in overvloed.’ Vooral de nodules op de bodem zijn volgens hem eenvoudig te rapen. ‘De voetafdruk van deze technologie is vele malen kleiner dan die van mijnbouw. We kunnen dit aan land krijgen en verwerken zonder enige uitstoot of afval.’ Zijn boodschap is helder: deze goudmijn moeten we aanboren. En dat gaat lukken, zegt hij. Dankzij een gigantische stofzuiger uit Nederland.
Wie vorig jaar op de Maasvlakte ging kijken, zag daar een groot werkschip liggen met daarop een enorme stofzuiginstallatie. The Hidden Gem heet dit schip, De Verborgen Edelsteen. Het is voor een prikkie opgekocht in Brazilië, omdat niemand het meer wilde hebben, maar het is perfect voor zijn doel: mangaanknollen opzuigen op vijf kilometer diepte. Het heeft alle faciliteiten aan boord voor een lang verblijf op het midden van de oceaan, op een week vaarafstand van de kust, buiten bereik van een helikopter. Er is een ziekenhuis aan boord en een bioscoop.
In het midden is een grote opening te zien waardoor stukken valpijp van samen vier kilometer het water in kunnen glijden. Op het dek hangt een collector, het gevaarte dat daadwerkelijk over de bodem gaat zuigen en de knollen via een flexibele buis naar de vaste pijp gaat brengen. Er zit een lanceerinstallatie op voor een robotonderzeeër die alles monitort wat de collector doet en op het dek zit een verwerkingssysteem dat alle knollen scheidt van sediment en water en overpompt naar een ander schip.
Het schip is omgebouwd door Allseas, een bedrijf uit Delft dat bekend is om zijn grote werkschepen voor complexe taken in de olie-industrie. ‘We zagen al langer aankomen dat sommige metalen heel schaars gaan worden’, vertelt Allseas-woordvoerder Jeroen Hagelstein, ‘en zo zijn we op het spoor gekomen van de mangaanknollen in de Pacific. Die zijn al sinds de jaren zeventig bekend, maar daadwerkelijk stenen op 4,5 kilometer diepte verzamelen, overladen en aan wal brengen, dat was tot nog toe niet mogelijk. Wij dachten dat het moest lukken.’
Allseas heeft een solide reputatie in het leggen van pijpleidingen in zee. De politieke reputatie is minder degelijk. Zo is Allseas medebouwer van de nu opgeblazen Nord Stream 2-pijplijn en moest het in 2019 vanwege Amerikaanse sancties die bouw staken. In 2010 kwam het bedrijf in opspraak omdat het zijn nieuwe schip, met bijna vierhonderd meter lengte het grootste ter wereld, de naam Pieter Schelte meegaf. Schelte was de vader van Allseas-oprichter Edward Heerema. Maar hij was ook lid van de Waffen-SS, vluchtte na de oorlog naar Zuid-Amerika en werd veroordeeld als oorlogsmisdadiger. Allseas hield jarenlang vast aan de naam, maar ging overstag toen de Britse regering en grote klant Shell bezwaar maakten.
Allseas heeft de kennis en uitrusting voor diepzeemijnbouw, maar had alleen nog een partij nodig die de verwerking op land kan doen. ‘En die hebben we gevonden in wat nu The Metals Company heet’, zegt woordvoerder Hagelstein. ‘Eerdere pogingen van hen zijn niet gelukt, maar ze hebben al veel ervaring en kunnen het metaal ook verwerken op land. Zodoende zijn we strategisch partner geworden, meer dan een tiende van de aandelen is van ons.’ Omdat alleen staten een concessie kunnen krijgen, heeft The Metals Company een deal gesloten met het Pacifische eilandstaatje Nauru.
Na een test op de Noordzee toog De Verborgen Edelsteen met een crew van 140 mannen en vrouwen naar de Stille Oceaan, naar de zogenaamde Clarion-Clipperton Zone, een enorm stuk oceaanbodem tussen Hawaï en Mexico, waar de grootste concentratie nodules lijkt te liggen. Daar heeft het schip voor het eerst een echte proef op volle zee gedaan en daadwerkelijk in een uur tijd veertien ton nodules opgeslurpt. Op het dek werden de nodules uit het water gefilterd en werd de rest weer teruggepompt de oceaan in. Vanaf een ander schip konden wetenschappers met onderzeeërs, meetstations en sensoren metingen doen ten behoeve van de milieueffectrapportage die The Metals Company nodig heeft om de definitieve concessie te krijgen van de International Seabed Authority (isa).
In dat door de Verenigde Naties opgerichte agentschap zitten bijna 170 lidstaten, waaronder Nederland. Zij moeten volgende maand – dat is in ieder geval het voornemen – de knoop doorhakken of diepzeemijnbouw in nationale en internationale wateren wordt toegestaan. In maart spraken de lidstaten daar ook al over, maar dat bleek achteraf maar een middag te zijn. Veel te weinig tijd om alle implicaties, voor- en nadelen en argumenten te horen en af te wegen. De voor- en tegenstanders kwamen dan ook niet tot elkaar. Tot de eerste behoren onder meer Nauru, Jamaica en China. Tegenstanders, die een voorlopige pauze willen, zijn onder andere Chili, Fiji en Nieuw-Zeeland.
De sfeer is er niet beter op geworden. Tijdens de bijeenkomst in maart beschuldigden Costa Rica en Duitsland de voorzitter van de isa, de Britse jurist Michael Lodge, de procedures te traineren om het de twijfelaars en de tegenstanders van mijnbouw moeilijker te maken. Lodge was boos, maar hij liet zich in het verleden regelmatig laatdunkend uit over tegenstanders van mijnbouw. ‘Ze zien een kans om macht over regeringen uit te oefenen’, zei hij twee jaar geleden. ‘Schildpadden met rietjes in hun neus en dolfijnen zijn nou eenmaal een heel makkelijke manier om publieke sympathie te krijgen.’
De klok tikt in het voordeel van voorstanders van diepzeemijnbouw. The Metals Company, dat wil gaan mijnen onder de licentie van Nauru – dat half zo groot is als Schiermonnikoog en in de praktijk geen enkele rol speelt bij de uitvoering –, beriep zich in de zomer van 2021 op een omstreden clausule, de ‘twee jaar-regel’, die zou bepalen dat er na een verzoek aan de isa binnen 24 maanden een besluit moet liggen, anders mag het verzoek zonder goedkeuring doorgaan. De termijn van twee jaar loopt deze maand af.
Dat zou enorme implicaties hebben, en niet alleen voor Nauru, The Metals Company en Allseas. Zij zijn betrokken bij drie van de twintig concessieaanvragen die door isa beoordeeld worden. ‘Alleen al in de eerste twee gebieden, die samen 150.000 vierkante kilometer groot zijn, ligt 1,6 miljard ton aan nodules. Dat is genoeg om batterijen voor 280 miljoen auto’s te maken’, zegt Hagelstein. Met andere woorden: de jacht op het oceaangoud zou dan geopend zijn.
Een zeldzame reuze-hydriod ontdekt op 2497 meter diepte in de Australische Cape Range Canyon © Western Australian Museum
De prachtige, maanvormige baai van Summerland, Californië, met zijn miljonairsvilla’s en yogaretraites, vanuit Los Angeles anderhalf uur rijden naar boven, is de onwaarschijnlijke plek waar mensen voor het eerst op industriële schaal de oceaanbodem begonnen te exploiteren. Eind negentiende eeuw had een spiritueel ontwaakte vastgoedondernemer hier een spiritistische kerk gebouwd en honderden stukjes land verkocht aan medegelovigen. Het grote geld zou hij niet verdienen aan zijn geloof of zijn bouwkavels, maar aan het strand. Nog altijd is het niet moeilijk raden waarom, want na een strandbezoek aan Summerland kleven de kleine stukjes olie en teer aan je voeten. Op sommige plekken op de bodem, vlak voor de kust, sijpelt de olie direct naar de oppervlakte.
Al snel nadat Summerland was gesticht werd op het strand de eerste oliebron geslagen. Binnen de kortste keren was het volgebouwd met kleine boortorens. Daarna was de zee aan de beurt. Rijen houten pieren, sommige honderden meters lang, werden de oceaan in gebouwd, met houten boortorens erop. Na de houten pieren kwamen de booreilanden, verder uit de kust. De pieren werden door stormen verwoest, maar de booreilanden staan er nog altijd, marcherend richting de Stille Oceaan; sommige functioneren nog. Eén boorplatform staat al stil sinds 1969, als een soort gedenkteken aan de ramp die toen plaatsvond.
‘De hele zee glinsterde, tot aan de horizon’, herinnert Lilly Williams (75) zich, een gepensioneerde lerares uit Santa Barbara, dat naast Summerland ligt. ‘We zagen altijd wel pelikanen en dolfijnen, maar door de olie werd pas duidelijk hoeveel leven er in de zee zat. Het was een vreselijk gezicht, het hele strand vol dode, besmeurde dieren, kilometerslang. Soms leefden ze nog en probeerden we te helpen, maar meestal lukte dat niet.’
De Santa Barbara Oil Spill was het gevolg van een blow-out van een onderzeese oliebron: een geboord gat waar de olie met zoveel kracht uit kwam dat het de betonnen verzegeling doorbrak. Tachtig- tot honderdduizend vaten olie stroomden de oceaan in, in een van de ergste olierampen ooit. Het maakte wat kort ervoor nog een huzarenstukje werd gevonden – in zee bouwen om iets kostbaars op te halen wat er gewoon lag te liggen – tot iets lelijks. Het nieuwe milieu-activisme langs deze kust bracht ngo’s voort, Earth Day, dat nog steeds jaarlijks plaatsvindt, en een waaier van initiatieven en wetten om de oceaan en de oceaanbodem te beschermen. ‘Het olielek dat de moderne milieubeweging voortbracht’, noemde persbureau Bloomberg de ramp.
Dat het perspectief op de kolonisatie van de oceaanbodem zo snel kan draaien als er gebeurt waarvan iedereen weet dat het zou kúnnen gebeuren, zoals bij Summerland, zet vraagtekens bij de nieuwste plannen voor exploitatie van de zeebodem. De diepzee is misschien het laatste ongerepte ecosysteem dat op de wereld nog bestaat. We weten dat hier zo weinig verstoring plaatsvindt dat alle veranderingen die we aanbrengen exponentieel langer duren om te herstellen dan in andere omgevingen die we verstoren. Willen we daar een risico mee nemen? En weten we eigenlijk waarmee we een risico nemen: wat voor plaats de diepzee eigenlijk is?
‘Wanneer wordt het te veel? En wie kan de milieuregels handhaven?’
De naaldvis Barathrites iris gefilmd op 4470 meter diepte in West-Australië © Schmidt Ocean Institute / WA Museum
’t Horntje op Texel, waar de veerboot uit Den Helder aankomt, is geen locatie waarvan je meteen vermoedt dat je er antwoorden op zulke vragen kunt vinden. Maar net achter de dijk die ’t Horntje van het Marsdiep scheidt, staat het onopvallende gebouw van het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (Nioz). De apparatuur waarmee monsters en proeven worden afgenomen op de zeebodem staat hier in de kelder.
Waar wetenschappers in de meeste onderzoeksinstituten vooral op beeldschermen turen, lijkt het Nioz bijna ontworpen om basisscholieren enthousiast te krijgen voor onderzoek. In kamers met grote ramen staan proefopstellingen, meetapparatuur, microscopen, spoelbakken, koelcellen met bodemmonsters en trofeeën afkomstig van de Waddenzee tot de troggen in de Stille Oceaan. Opgezette zeedieren hangen van de plafonds. Bodemmonsters worden gezeefd, de diertjes erin gepreserveerd en gespoeld en door laboranten bestudeerd. Bij de kantine hangt een prikbord waar medewerkers kunnen aangeven waar ze onderzoek doen en waar ze vandaan komen. De herkomstpinnetjes bestrijken de hele wereld.
In de kelder is een grote werkplaats waar apparatuur wordt gesmeed, gelast en gezaagd voor alle onderzoeken die het Nioz doet. Er staat een hogedruktank met een deksel dat in z’n eentje zo zwaar als een kleine auto lijkt. Aan de muur hangt een cilinder van centimeters dik staal, een soort veredelde afvalbak, die tot dieper dan zeven kilometer was neergelaten om te zien of die tegen de druk bestand was. Hoewel je bij een eerste blik zou zeggen dat niets er ook maar een krasje op zou kunnen aanbrengen, laat een grote golvende deuk geen twijfel bestaan over de uitkomst van de proef.
De middag begon met een lezing van marien bioloog Sabine Gollner in het auditorium van het instituut. De uit Oostenrijk afkomstige, al jarenlang in Nederland wonende oceaanonderzoekster vat in heldere taal de stand samen van het onderzoek naar leven op de diepzeebodem en de mogelijke impact daarop van diepzeemijnbouw. De meeste aandacht van studenten en andere wetenschappers wordt getrokken door een rekje met verschillende kunststoffen knollen dat Gollner op vier kilometer diepte had laten neerleggen. Na een half jaar werd het opgehaald om te zien welke organismen zich er in die tijd op hadden gevestigd.
Gollner is zelf ook al in de diepzee geweest. ‘Ik denk dat het voor elke diepzeewetenschapper heel waardevol is om deze bijzondere leefruimte minstens één keer met eigen ogen te zien’, zegt ze. Zij mocht een aantal keren mee in de Amerikaanse onderzeeër Alvin, in essentie een stalen bal van twee meter doorsnee, waar twee wetenschappers en een piloot tien uur samengeperst zitten om op kilometers diepte onderzoek te doen. ‘Het geeft je zo’n ander perspectief op de schaal en grootte van die omgeving’, zegt Gollner. ‘Het was een unieke ervaring, ongelooflijk mooi.’
We zitten in de grote kantine van het Nioz, samen met Gollners collega-onderzoeker Henko de Stigter, een marien geoloog die al jarenlang onderzoek doet naar de mogelijke effecten van diepzeemijnbouw. ‘In de diepzee is er geen licht, de temperatuur is net boven nul en de waterdruk is enorm’, beschrijft De Stigter die omgeving. ‘Het water is er ongelooflijk helder. Er is leven, zoals vissen, inktvissen, wormen en kleine organismen. Dat leven is afhankelijk van wat er aan organisch materiaal “uitregent” vanaf de oppervlakte, meestal in de vorm van een soort “sneeuw” dat door het water zweeft en neerslaat. Er liggen ook mangaanknollen op de bodem, een soort zwarte knoppen met metalen erin die door heel langzame neerslag in duizenden of miljoenen jaren aangroeien rondom een bepaalde kern, zoals een zandkorrel, een asdeeltje of een haaientand. Veranderingen in die omgeving worden pas na duizenden of miljoenen jaren hersteld.’
Er zijn in die omgeving geen natuurlijke verstoringen die slib of sediment door het water zouden mengen, vervolgt De Stigter. ‘Door het oprapen van die knollen gebeurt dat wel. Dat verhoogt de concentratie van modder en sediment in het water enorm. Het leven dat erop gericht is om voedsel uit dat water te zeven, is daar niet op ingesteld. Andere organismen zullen bedolven raken onder centimeters modder, terwijl ze niet ingesteld zijn op het schoonmaken van zichzelf. Die effecten op de bodem hebben we al redelijk in beeld. Lastiger is de pluim van sediment die een mijnschip in het water zou veroorzaken. We weten niet precies hoe zo’n pluim zich gedraagt en hoeveel last dieren daarvan zouden hebben. We weten wel dat zo’n verstoring zonder mensen niet plaatsvindt.’
Diepzeemijnbouw levert op het eerste gezicht dus minder bijkomende schade op aan de omgeving dan mijnbouw op land, maar de verstoring díe er plaatsvindt heeft veel meer impact op de omgeving. De natuur en het leven zijn daar zo kwetsbaar en op zo’n fijn evenwicht afgesteld dat kleine verstoringen heel groot zijn. En in tegenstelling tot op land of in kustwateren duurt het herstel hier exponentieel veel langer. Verstoorde omgevingen zijn in feite verwoeste omgevingen voor duizenden of misschien miljoenen jaren.
Daar komt het probleem van biodiversiteit bij. Tot kortgeleden ging iedereen ervan uit dat de oceaanbodem overal min of meer gelijk was: een witte bodem met hier en daar velden met mangaanknollen en overal min of meer dezelfde kleine dieren en organismen. ‘Het ziet er op het eerste gezicht ook overal ongeveer hetzelfde uit’, zegt Sabine Gollner. ‘Maar als we nu monsters nemen, zien we dat het grootste deel van de beestjes die we vinden alleen maar in een klein gebied voorkomen. De biodiversiteit is erg hoog. Bij monsters is vaak wel negentig procent van de dieren die we vinden, vooral de kleine, nog onbekend. De vraag is dan: zijn die beestjes echt uniek voor dat gebied of komen ze ook ergens anders voor? Want als ze alleen in een klein gebied voorkomen, kan het betekenen dat we diersoorten uitroeien als we mijnbouw gaan plegen. En dat wil je niet. Maar hoe vervelend ook: we weten het gewoon niet.’
In het plan dat nu voorligt bij de International Seabed Authority mogen landen vragen om een deel van de Clarion-Clipperton Zone te ‘exploreren’. Omdat zij doorgaans de kennis voor zulke exploratie missen, hebben ze een mijnbouwbedrijf als ‘partner’, die in de praktijk alles verder alleen doet. Na vijftien jaar exploratie mogen zij de helft van hun contractgebied gaan ‘exploiteren’. De rest wordt teruggegeven aan de internationale gemeenschap. Een nieuw land kan er exploratie gaan doen. Ook zijn grote stukken bodem gemarkeerd als beschermd.
‘Het probleem is alleen dat de beschermde stukken gewoon om de contractgebieden heen zijn getekend’, zegt Gollner. ‘We weten over die gebieden vaak heel weinig. Daarom weten we ook niet of de diersoorten die hier voorkomen hetzelfde zijn als in de contractzone. We weten dus niet of ze als compensatie kunnen dienen voor de dieren die verloren gaan in de contractzone, want misschien zijn dat andere, unieke soorten.’
Er kleven meer nadelen aan verdergaan met diepzeemijnbouw. Zo is elk mijnbedrijf verplicht om een wetenschappelijke impact assessment van de activiteiten te geven. De kwaliteit daarvan verschilt sterk van bedrijf tot bedrijf. Het is een publiek geheim dat de driehoek Nauru-tmc-Allseas heel slordig wordt gevonden. Dat beeld werd versterkt toen drie onafhankelijke wetenschappers die door The Metals Company waren ingehuurd geheime opnamen naar The Guardian lekten waarop te zien was hoe van een mijnbouwschip een stroom modder de zee in werd gespoten – volgens kritische ngo’s een teken dat het consortium lak heeft aan de regels, volgens The Metals Company een normale fout die uit de context wordt gerukt om het bedrijf zwart te maken. Wat Gollner in deze geschiedenis vooral zorgen baart is dat er nog geen helder kader is met afspraken over procedures en toezicht.
Een breder probleem is: waar wordt de oogst straks voor gebruikt? Alle voorstanders van diepzeemijnbouw praten over de groene transitie, maar wie garandeert dat de diepzeemetalen niet worden gebruikt voor extra gameconsoles, slimme koelkasten en precisiewapens, in plaats van voor het algemene goed? Of bruter gezegd: gelooft er nou werkelijk iemand dat deze metalen het eerste schaarse goed worden dat eerlijk door de wereld wordt gedeeld voor de gezamenlijke toekomst, in plaats van commercieel te worden gewonnen voor bedrijfswinsten en nationale meevallers?
Daarbij leert een economische wet dat een groter aanbod altijd zijn vraag creëert, oftewel dat als er metalen de markt op stromen die voor allerlei doelen bruikbaar zijn, ze ook voor allerlei dingen gaan worden gebruikt, in plaats van exclusief voor klimaatredding. In de praktijk zal de vervuilende mijnbouw op land gewoon doorgaan, zonder internationale garanties voor gebruik van de vruchten van de diepzeemijnbouw. En dat verandert de keuze. Als een onaangetaste habitat wordt verwoest om verwoesting van de aarde door klimaatverandering te stoppen, is dat één ding. Als dat voor meer bedrijfswinsten en meer speeltjes gebeurt, is dat iets anders.
De Nioz-wetenschappers willen er verder niet te veel op ingaan, maar betreuren duidelijk de verweving van nationale en commerciële belangen. ‘De isa zou kunnen zeggen: de aanvraag voor de exploratie van diepzeemijnbouw van Nauru en tmc voldoet gewoon niet. Dus bekijk het maar met je twee jaar-regel’, zegt De Stigter. ‘Maar dan moet je wel de politieke wil en durf hebben om dat te zeggen.’
De inktvis Taningia danae © Schmidt Ocean Institute / WA Museum
Het debat over diepzeemijnbouw is niet altijd even genuanceerd – van beide kanten. Sommige voorstanders doen alsof dit de golden bullet is die ons allemaal aan de groene energie gaat helpen. Sommige tegenstanders doen alsof diepzeemijnbouw al het oceaanleven gaat verwoesten of, zoals bijvoorbeeld het Wereld Natuur Fonds stelt, dat het openen van de oceaanbodem voor mijnbouw ‘de basis van een circulaire oceaaneconomie fataal zal ondermijnen’.
De Amerikaanse marien bioloog Cindy Van Dover probeert zo objectief mogelijk te blijven. Ze is als duikbootpiloot al wel honderd keer naar de oceaanbodem geweest en wordt gezien als internationale autoriteit.
‘Het leven op de oceaanbodem is adembenemend’, zegt ze. ‘Vooral de vulkanische openingen waar zwarte rook van 350 graden uitkomt. Het is prachtig. Hier leven genetisch gezien unieke soorten en daarom vind ik dat we daar geen mijnbouw moeten toestaan. Maar er zijn ook veel inactieve vulkanische gebieden waarvan ik echt denk dat je daar kunt werken zonder soorten in gevaar te brengen. De verstoring wordt soms wel wat overdreven. Je kunt ook een deel van de mangaanknollen oprapen en een ander deel laten liggen.’
Maar dit is allemaal theorie, want over de praktijk is Van Dover wel degelijk bezorgd. Ze benadrukt vooral dat er mogelijkheden zijn om schadelijke effecten van diepzeemijnbouw te beperken en grote delen van de bodem onaangeroerd te laten, maar dat ze bijzonder weinig vertrouwen heeft in de vrijwillige naleving ervan door alle bedrijven en landen, en nog minder in effectief toezicht en het respecteren van natuurlijke grenzen.
‘Want wanneer wordt het wél te veel? Een vierkante kilometer lijkt me geen probleem, maar waar ligt de grens? Er zijn mooie milieuregels. Maar wie kan ze handhaven? Gaan de lidstaten van de isa kritisch zijn op de bedrijven als er financiële belangen mee gemoeid zijn? Ik heb het gevoel dat de isa hier veel te weinig tijd voor heeft.’ Over een paar weken zal de jacht op de oceaanbodem geopend worden, is de verwachting. ‘Als het eenmaal open is, zal het nooit meer stoppen. Dat is een eng idee.’
Gerelateerde artikelen
- Circulaire zonnepanelen uit Nederland (De Groene Amsterdammer)
- Nederland volledig vegan: het kán (De Groene Amsterdammer)
- Hoe Hollandse zaadbedrijven de wereld veroverden (De Groene Amsterdammer)
- 'Ik ben keiblij dat ik dit mag doen' (De Groene Amsterdammer)
- Europa spoort niet (VPRO Gids)
Gebruikte Tags: duurzaam, groei, natuur