De Groene Amsterdammer 32 (9 augustus 2023)
Wat vogels ons leren over landbouw
Om de landbouw echt duurzaam te maken, moet je leren denken als een vogel, zegt kiekendiefexpert Ben Koks. Volg de vogels om te zien waar het goed gaat met het land. ‘Een kiekendief houd je echt niet voor de gek.’
- Lees ook: Heggen, hagen, houtwallen (De Groene Amsterdammer)
Mannetje grauwe kiekendief bij Finsterwolde, met prooi © Ben Koks
Ik weet niet of ik ooit eerder ben gestopt voor een overstekende libelle, maar Ben Koks staat vol op de rem, midden op een Gronings landweggetje. ‘Een paardenbijter’, zegt hij laconiek. Hij vult de naam snel in op waarneming.nl terwijl hij alweer gas geeft om niet de vogel kwijt te raken die we aan het volgen waren: de kiekendief. Dat is de hoofdpersoon van dit verhaal. Een bruine, zegt Koks. ‘Vrouwtje, tweede kalenderjaar.’ Loom scheert ze over het Groningse tarweveld, op de karakteristieke wijze van de kiekendieven: laag in haar wijde vleugels hangend, op zoek naar een prooi.
Koks (1963) is dé kiekendievenkenner van ons land, en ver daarbuiten. Al zijn hele leven doet hij onderzoek naar akkervogels, maar sinds hij in 1990 tussen de weidse graanvelden rond de Dollard een paartje grauwe kiekendieven ontdekte, was hij verkocht: als het waar was dat deze roofvogel, die ooit veelvuldig voorkwam in Nederlandse heide- en duingebieden, zich kon settelen op de akkers van Groningen, dan was er hoop. Maar dan moest wel iemand de boeren en de overheden en de natuurbeschermers bij elkaar brengen om deze ontwikkeling te steunen. En zo werd Koks niet alleen onderzoeker, maar ook advocaat van de kiekendieven.
Vanouds komen er drie soorten voor in Nederland. De bruine is eigenlijk een moerasvogel en die is nog redelijk vaak te zien in de natuurgebieden van het land. De grauwe en de blauwe zijn kleiner en sierlijker, maar zijn heel zeldzaam geworden en hebben zich teruggetrokken in een handjevol laatste bastions, waaronder het oosten van Groningen. En als bonus is er nog een Aziatisch neefje dat zich soms wonderwel laat zien in het Groningse, duizenden kilometers buiten zijn land van herkomst: de steppekiekendief.
Dat al deze roofvogels vanaf de jaren negentig de tarwevelden begonnen te ontdekken was geen toeval. Vanwege de grote landbouwoverschotten moesten boeren van Brussel minder gaan telen. Een groot deel van Groningen werd braak gelegd. Er ontstond een extensieve vorm van landbouw met een dunne, mozaïekachtige vegetatie, een walhalla voor leeuweriken en gele kwikstaarten – naast muizen de hoofdingrediënten van het kiekendievenmenu. Dit gebied leek op de steppen waar de kiekendieven oorspronkelijk vandaan kwamen, net als de Nederlandse duingebieden, voordat die dichtgroeiden door de overmaat aan stikstof. Graanakkers als cultuursteppe, zou je kunnen zeggen.
De boeren werden al snel enthousiast, en zelfs een beetje trots, en probeerden samen met Koks maatregelen en methodes uit om akkers te krijgen die blijvend interessant waren voor de vogels. Kruidenrijke akkerranden bijvoorbeeld, of vogelakkers waar ’s winters graan bleef staan. Dit ‘Groninger model’ wierp zijn vruchten af en Koks kreeg prijzen voor zijn werk en het onderzoek dat hij deed samen met de Rijksuniversiteit Groningen. Maar door de continue intensivering en schaalvergroting is nu ook in Groningen al dat moois onder druk komen te staan. De kiekendief is de kanarie in de kolenmijn, de signaalvogel die verdwijnt als de bodem verarmt en het landschap teloorgaat.
Koks leidt me de hele dag rond door de velden in een oude, grijze Mercedes, ‘een lelijke ouwelullenbak’, zegt hij zelf, ‘sorry, mijn geld was op’. Het landschap bestaat helemaal niet uit de saaie uitgestrekte vlaktes die ik had verwacht. We rijden door interessante, afwisselende akkers met bomenrijen, struiken en sloten, tussen oude dorpen met prachtige namen als Siddeburen, Termunterzijl, Kostverloren en Hongerige Wolf, allemaal zonder Google Maps uiteraard (‘dat is een belediging!’).
Al deze plaatsen hebben cruciale lessen voor ons over de landbouw van de toekomst. Het zijn de vogels die ons daarbij de weg wijzen. Koks geeft er onafgebroken college over, urenlang. Bij elk perceel en elke boerderij heeft hij een verhaal. ‘Vogels zijn slimmer dan mensen. Als we een beetje beter naar ze zouden luisteren, zouden we iets kunnen doen aan de negatieve spiraal waar we nu wereldwijd mee worstelen.’
Koks kan het landschap lezen. Hij kent de historie, hij kent de gewassen. Het zomergraan bijvoorbeeld, dat niet zo veel winst oplevert maar wel goed is voor de bodem en heel veel vogels trekt. Het is dus een goed rustgewas, dat je kunt telen in rotatie met waardevollere gewassen. ‘En zie je deze koolzaadvelden? Een feest voor blauwborsten, er zit hier wel een paartje per hectare. Blauwborsten kunnen heel goed geluiden imiteren, het is echt ongelooflijk, ik heb er een keer eentje gehoord die een kettingzaag nadeed.’
Koks wijst op een perceel wintergerst – ‘goed voor gele kwikstaarten’ – en op een weiland dat eigenlijk een akker is voor graszaad – ‘dat wordt pas heel laat gemaaid, dus fantastisch voor de biodiversiteit’. Er staat luzerne, een eiwitrijke klaversoort die dient als veevoer en goed is voor de bodem omdat het stikstof uit de lucht bindt. We zien bloem- en kruidenrijke randen van vele meters breed, een maatregel die onder invloed van Koks en andere vogelbeschermers tegenwoordig in het officiële pakket zit van agrarisch natuurbeheer.
Ben Koks, de fotograaf © Martijn de Jonge
In de buurt van het Schildmeer, tussen Appingedam en Slochteren, in de gemeente Midden-Groningen, zet Koks de auto neer. ‘Ik ga je iets laten zien’, zegt hij. ‘Dit is voor vogels een van de vijf beste akkergebieden van Nederland.’ De bijna twee meter lange Koks beent naar de achterbak, haalt zijn klapstoel eruit en pakt zijn koffiekan en broodtrommel. Tevreden gaat hij zitten, recht in de zon. Zijn geheime oplaadplek. ‘Luister maar eens goed. Dit is grandioos.’ Veldleeuweriken. Eindeloos rondkringelierende vogeltjes met een eindeloos rondkringelierend liedje. Niet één of twee of tien, maar ontelbaar veel. ‘In Flevoland kun je tegenwoordig de hele dag veldwerk doen en er maar eentje horen. Hier zit een paartje per hectare. Wat mij betreft is dit de enige vogel die je moet kennen. De rest mag je vergeten. Zijn zang is pure schoonheid. Gezelle en Vondel dichtten er al over. Net als Shakespeare, over de skylark.’
Maar er is veel meer leven hier. Gele kwikstaarten, opfladderend boven het wuivende graan, een bruine kiekendief die tevreden over de gedekte tafel zweeft (‘ook een dame, tweede kalenderjaar’) en af en toe het getsjiep van kwartels uit verschillende richtingen, heel zacht, maar hoorbaar voor soortgenoten (‘waar komt die stompzinnige uitdrukking “zo doof als een kwartel” vandaan?’). Er zijn geelgorzen, luzernevlinders en moshommels, die afkomen op de stroken met margrieten, klaprozen, korenbloemen en ander natuurschoon.
In het dorp staat een droogfabriek voor groenvoer, die gras en luzerne afneemt van 150 boeren in de regio. De firma BV Oldambt verwerkt alles tot eiwitrijk veevoer, van eigen bodem dus. Dankzij de inzet van dit bedrijf en van een groep boeren daaromheen kon Koks in de jaren negentig hier zijn nieuwe aanpak ontwikkelen: niet met hand en tand één zeldzame soort beschermen, maar een kerngebied kiezen dat echt een gezonde bronpopulatie kan herbergen. ‘We hadden uiteindelijk tien van zulke gebieden in Groningen, gemiddeld van 2500 hectare. Boeren lieten hier akkerranden staan, ze bemestten met beleid, en ze teelden verschillende gewassen naast elkaar. Dat is echt cruciaal om vogels te trekken. Leeuweriken hebben bijvoorbeeld altijd een combinatie nodig van insecten en klaverblaadjes.’
De meeste boeren waren gewoon gangbaar, dus niet biologisch. Ze teelden los van elkaar niet heel gemengd, maar bij elkaar leverden ze een gemengde, diverse landbouw. ‘Deze boeren wisten wat ze moesten doen om de natuur de ruimte te geven. Dat de graspieper komt als je slootranden en wegbermen ongemaaid laat. Dat de patrijs komt als je stoppels in de winter laat staan. En dat er geelgorzen, grauwe gorzen en ringmussen komen als je een paar percelen met graan laat staan in de winter.’ Als kers op de taart komen dan de kiekendieven, om al die vogeltjes weer op te eten.
Dat lijkt misschien tegenstrijdig, zegt Koks. ‘Elk voorjaar horen we weer boze oproepen om predatoren te bestrijden, zoals ooievaars en kiekendieven, omdat ze gruttonesten leegmaken en alle beschermmaatregelen van boeren zouden tenietdoen. Maar dat is onzin. Predatoren eten hier alleen maar het laatste restje op dat overblijft na onze roofbouw. Als ik in Oost-Polen kom voor onderzoek, zie ik daar een platteland dat barst van de predatoren. Overal vossen, kiekendieven, schreeuwarenden en marters, maar ook overal gele kwikstaarten, ortolanen, paapjes en klapeksters. Genoeg voor iedereen.’
En wat is het geheim van de Polen? ‘Dat ze overal gemengde bedrijven hebben, met diverse en afwisselende kavels. Dieren hebben baat bij overgangen, bij combinaties. De een wil openheid, de ander wil dichte heggen, maar allemaal hebben ze randen nodig. Dat hoeft helemaal geen onproductief natuurgebied te zijn. Akkervogels willen gewassen, zoals koolzaad, of veldbonen. Of karwij, dat wordt geteeld voor de olie.’ Als we de vogels zouden volgen, zouden we niet uitkomen bij grote velden, waar weinig rand is, maar bij kleine akkers. Want met kleine akkers is alles eigenlijk rand.
Kwartel, Vriezenveen © Ben Koks
De grauwe kiekendief laat zich moeilijk vinden, vooral vroeg in de zomer, als de jongen nog niet uitgekomen zijn. Intussen kijken we rond en zien we ook hoe het níet moet. Een boer is bezig een slootrand kaal te maaien met zijn trekker. Het hele land strak en kort, lekker overzichtelijk. ‘Dat een kwikstaart of een broedende eend daar wel iets aan zou kunnen hebben, bedenkt hij niet.’ Op een volgend perceel, van een veehouder, zien we gras – ‘een oninteressante monocultuur van Engels raaigras’ − met daarnaast een groot veld maïs. ‘Maïs kan voor vogels best interessant zijn. Maar deze boer gebruikt de maïs zo te zien vooral als dumpplek voor zijn mest. De plant kan daar wel tegen, maar je pleegt roofbouw op de bodem.’
Er is zoveel vakmanschap verdwenen, zegt Koks. ‘Veel boeren weten niet meer hoe het moet. Ze pakken de spuit als de adviseur dat zegt. Grootschalige boeren hebben tegenwoordig maar drie of vier gewassen. Hun ouders hadden er nog vijftien. Dat waren ambachtslieden, die wisten ook dat de kwaliteit van je mest bepaalt hoeveel rode wormen in je bodem zitten.’ Een paar honderd meter verderop, aan de andere kant van de weg, doemt een enorme stal op. ‘Hier is een Brabantse boer begonnen. Een gaspedaalboer die alleen maar wil doorstampen en niks heeft met akkerranden. Rijke jongens die ergens anders met veel geld zijn uitgekocht en hier een nieuw intensief bedrijf gaan neerzetten. Het is een ramp voor de natuur en ook voor de lokale boeren, die de grond steeds duurder zien worden.’
Maar het kan nog erger, zien we als we doorrijden. Lelies – een praktijk die oprukt vanuit Drenthe. Koks gruwt ervan. ‘Zou direct verboden moeten worden. De meest vervuilende vorm van landbouw die er bestaat. Grünes Beton, noemen ze het in Duitsland. Er is geen natuur meer.’ Er ligt wel een perceel rogge naast. ‘Dat is in principe wel een goed gewas voor vogels en voor de bodem. Maar deze boer doet het alleen omdat hij moet voldoen aan de Europese regels voor extensieve teelt. Als de rest zo intensief blijft, zal er geen vogel naar zijn land komen.’
‘De veldleeuwerik. Daar moeten we het voor doen. Zonder leeuwerikenzang heeft het boerenland geen ziel meer’
‘Het Nederlandse landbouwsysteem is een uit de hand gelopen experiment’, zegt Koks. ‘Het loopt tegen alle grenzen op. Het leidt tot vervuiling, klimaatverandering en uitputting van de bodem. Ik hoop intens dat de rest van de wereld hiervan wil leren.’ Veel boeren steken hun kop in het zand, merkt Koks. ‘Die stemmen op de bbb in de hoop dat het nog zo door kan gaan. Maar ik ken veel jongere boeren die donders goed beseffen dat de bbb daar echt geen oplossing voor gaat brengen.’
Dit alles neemt niet weg dat Koks zich bij boeren nog steeds erg thuis voelt. ‘Een boer is nooit één boer. Een boer bestaat altijd uit twee boeren. De boze boer die zegt dat alles bij het oude moet blijven. En de vriendelijke boer, die alle tijd voor je heeft aan de keukentafel, en nog heel dicht bij de natuur leeft. Ik schat dat ik in Groningen wel met vierhonderd boeren heb samengewerkt.’ Met heel veel plezier. ‘Er zaten maar drie eikels bij. Eentje is overleden. Eentje had een kleindochter die mee ging met vogels ringen en daarna ging hij om. De derde is nog steeds een eikel, maar goed, die heeft met iedereen ruzie. De rest bestaat echt uit mensen die open staan voor een gesprek. Morgen heb ik weer een afspraak, op de trekker. Een paar uur praten over een nieuw natuurplan.’
En dan – dan zeilt er ineens een lichtgrijze roofvogel over de weg. ‘Een mannetje blauwe kiekendief.’ We verliezen hem helaas uit het oog, maar een paar kilometer verderop is er opeens weer een. Duidelijk een ander, weet Koks. ‘Dat is bijzonder: zojuist hebben we hier een kwart van de Nederlandse populatie gezien.’ Ja, zo erg is het tegenwoordig gesteld.
Vrouwtje grauwe kiekendief bij Finsterwolde, op de kooi die haar jongen moet beschermen tegen predatoren als katten, vossen en marters © Ben Koks
Wat Koks ten diepste drijft in zijn werk is een diepe fascinatie voor deze vogels. Hun leven is voor ons nog steeds een mysterie. ‘Neem nou het slaapgedrag van de grauwe kiekendief. Elke avond komen ze samen boven een bepaald veld waar ze dansen en dwarrelen. Op een bepaald moment, vlak voor het donker wordt, vliegen ze opeens op en strijken ze twee kilometer verder neer in een graanveld, waar je ze niet meer kunt zien. Ik ga vanavond weer posten bij zo’n slaapakker.’
Koks doet al meer dan dertig jaar onderzoek. Hij heeft de kiekendieven geringd en avonden lang braakballen uitgeplozen. Hij heeft ze zelfs gezenderd en met gps gevolgd, in tien landen, van India tot aan Nigeria. ‘Maar nog steeds snap ik geen flikker van die slaapakkers en hoe ze die weten te vinden. Het is tomeloos fascinerend. Je moet leren denken als een vogel.’
Op een avond, het was 16 augustus 2006, het begin van de trektijd, stegen twee mannetjes met een zendertje tegelijk op uit Groningen. De een broedde in Finsterwolde en de ander in het nabijgelegen Ulsda. Ze kenden elkaar van een Groningse akker. ‘De eerste volgde een bekende trekroute richting Spanje. Hij legde 1075 kilometer af in een etmaal, zoiets hadden we een vogel nog nooit zien doen. Hij stak over naar Marokko en volgde de kust, om vijf weken later aan te komen bij de Senegalrivier, waar hij ’s avonds neerstreek in een veld dat rijk is aan sabelsprinkhanen en leeuweriken. Maar zijn buurman deed iets onverwachts. Die vloog richting Duitsland, Tsjechië, en vloog recht op de Alpen af. Hij kwam eroverheen, stak bij Italië over naar Tunesië en doorkruiste schuin de hele Sahara, om exact vijf weken later, na een omweg van vijftienhonderd kilometer, op precies dezelfde avond aan te komen, bij precies hetzelfde veldje bij de Senegalrivier!’
Hoe kan dat? Hoe groot is die kans? ‘Dit soort dingen zien we keer op keer. Ook jonge beesten, die alleen vliegen, komen uit bij dezelfde veilige slaapplekken in Afrika. We weten niet hoe het kan. Dna? Opvoeding? Die dingen verklaren niet alles. Er is een soort zesde zintuig, een intuïtie die wij niet hebben.’ Of niet meer hebben, denkt Koks. ‘Ik kom in Afrika mensen tegen die daar nog verrassend vertrouwd mee zijn.’
Gelukkig had Koks wel gps-apparatuur, en daar kom je ook een eind mee. Hij volgde de trekroutes van kiekendieven en andere vogels. Het bracht hem bij bijzondere boeren over de hele route. ‘Bij een boer in Marokko bijvoorbeeld, vlak bij Algerije. We zagen meteen hoe gezond zijn land was. Hij werkte gemengd, hij combineerde geiten en schapen met eenjarige en meerjarige gewassen. Hij beheerde zijn land met een langetermijnvisie. En hij kende zijn vogels, hij was trots op de elf soorten leeuweriken die er voorkwamen.’
Koks vond zulke boeren ook dichter bij huis. ‘In Vlaamse kloosters, waar trappistenmonniken nog ambachtelijke landbouw bedrijven.’ Hoe de kiekendieven dit alles weten te vinden, is nog steeds een raadsel. Maar de les die ze ons leren is glashelder: die ouderwetse landbouw is zo gek nog niet, met zijn ruimte voor natuurlijke vijanden in plaats van pesticiden, en zijn afwisseling van kleine akkertjes in plaats van grote lappen grond met één gewas. Een landbouw van lappendekens.
Copulerende veldleeuweriken © Ben Koks
Er is bij Koks geen scheiding tussen werk en privé, tussen professionele kwesties en de rest van het leven. Hij doet dit met zijn hele wezen. Dat werd al direct duidelijk toen ik hem ontmoette, vanochtend vroeg op het station. ‘Ik moet eerst langs het graf van mijn dochter. Ga je mee?’ Dat gebeurt niet vaak bij een eerste kennismaking. En daar stonden we dan, net buiten Groningen, op een intens groene begraafplaats, om plantjes te brengen bij Sanne. Ze is 32 geworden. Zes jaar geleden is ze volkomen onverwacht gestorven, op een zeer traumatische manier. Het heeft Koks’ leven gebroken. Sanne was zijn grote liefde, zijn maatje bij het vogels kijken die als kind al spijbelde van school om met haar vader mee te gaan bij het ringen van kiekendiefjongen. ‘We hadden net afgesproken om samen naar Afrika te gaan. Om de kiekendieven en de gekraagde roodstaarten in Niger te gaan zoeken. En nu… nu zingt er een roodstaart boven haar graf. Ik denk niet dat dat toevallig is. Ze kan het horen.’
Na Sannes dood gebeurden er verschillende dingen die het daglicht niet konden verdragen. Koks wil er niet te veel over op papier hebben. Maar het gebeuren trok zo’n zware wissel op zijn leven dat hij een posttraumatische stressstoornis ontwikkelde. Hij werd ontslagen door zijn eigen stichting, de Werkgroep Grauwe Kiekendief. Hij moest het werk in Groningen loslaten. Op afstand zag hij met lede ogen aan hoe zijn ideeën verwaterden, precies op de manier waarop eerdere ideeën ook al onschadelijk waren gemaakt: de manier van het poldermodel, waar conflicten worden verbloemd door er heel veel geld tegenaan te gooien. Lobbyisten gaan zich ermee bemoeien en de integrale aanpak verdwijnt, ten gunste van losse romantische projecten die vooral dienen als ecologisch vernislaagje voor business as usual. ‘Het klinkt flauw om te zeggen, maar toen ik moest stoppen is de teruggang van de kiekendieven begonnen.’
Koks was in deze tijd vooral met zichzelf bezig. Zonder de liefdevolle steun van zijn vrouw had hij het niet gered, zegt hij. Wat hem ook hielp was om te gaan lopen. ‘Heel veel lopen. Ik wilde de hele grens van Nederland aflopen. Alles, de hele grens met Duitsland en België. Het heeft me geholpen bij de verwerking, om mijn ogen op iets anders te richten. En dat is wat me weer levenslust heeft gegeven. Ik heb tienduizenden waarnemingen ingevuld. Ik heb prachtige plekken gevonden. Ik heb ook lelijke plekken gevonden, kilometers lang, waar zelfs voor nijlganzen niet genoeg te eten was.’ Koks moet nu alleen nog een stukje bij Vaals. ‘De laatste vier dagen. Dan heb ik alles gehad en dan ga ik er een boek van maken.’
Steppekiekendief bij Finsterwolde © Ben Koks
We doorkruisen dorp na dorp. Koks blijft maar verhalen oplepelen. Over het verschil tussen de boeren op zand en de boeren op klei, over beroemdheden die hier in de anonimiteit leven, over de Hamer en Sikkellaan in de communistische gemeente Oldambt (‘het meest gestolen straatnaambordje’) en over de zeer zeldzame buidelmees die hij hier in het riet aan de grens met Duitsland ontdekte.
De grenswandelingen hielpen Koks om zijn leven weer op te pakken. Hij begon een nieuwe stichting, Harrier Conservation International, en een nieuw concept. ‘Het wordt een akkerbouwconcept, waar boeren op perceelniveau mee kunnen werken. Ik heb het ontwikkeld samen met wetenschappers, boeren en andere uitvoerders. Het idee is dat het verder gaat dan losse maatregelen die wel goed zijn voor de subsidie maar die uiteindelijk niet helpen.’ Vogels hebben namelijk in elk seizoen verschillende dingen nodig. Eenjarige gewassen, meerjarige gewassen, nestgelegenheid, schuilplaatsen, wintervoedsel. ‘Je moet goed combineren. Als je dat niet doet, gaan de vogels niet komen. Een kiekendief houd je echt niet voor de gek.’
Het doel is een soort vogelakker die gangbare akkerbouwers kunnen gebruiken in rotatie met gewassen die ze intensiever telen, zelfs als dat uien, aardappelen of suikerbieten zijn. ‘Die grond heeft altijd rust nodig, om de paar jaar. Maar met dit concept gebruik je die tijd nuttig. Het geheim is een slimme mix van gewassen, zoals graan, bonen, luzerne of iets anders, afgestemd op de seizoenen, zodat je toch nog iets kunt verkopen, je bodem verbetert, natuurinkomsten verdient en ook nog vogels op je land gaat krijgen. We gaan het concept waarschijnlijk Biodivers Akkermozaïek noemen. Op beleidsmakers richt ik me niet meer. Ik heb niet de illusie dat ik het beleid kan veranderen. Maar ik heb wel veel vertrouwen in boeren zelf. Let maar op: die staan in de rij.’
Als we door Blijham rijden, een dorpje vlak bij Winschoten, tussen de graanvelden met braakakkers, wordt Koks enthousiast. ‘Hier ontdekte ik de steppekiekendief, langs deze weg! Hij vloog voor me uit en ik kon hem volgen met de auto. Met tachtig kilometer per uur vloog hij in op een groepje graspiepers!’ Een bijzondere ervaring, zegt Koks, al is het voor de Nederlandse ecologie volstrekt zonder betekenis. ‘Zo’n vogel is slechts surplus van elders.’
Dat is bij de grauwe kiekendief wel een ander verhaal. ‘Die was op weg om weer een gezonde bronpopulatie te vormen. Die hoort hier thuis. In 2000 zaten er alleen al aan deze weg zestien paartjes. Nu zijn er in heel Nederland nog maar een paar tientallen. Er is geen sterke bronpopulatie meer. Ik ben bang dat ze snel zullen verdwijnen, als de laatste zandkorrels in een zandloper.’
Aan het eind van de dag, terwijl we hier nog over praten, zie ik alsnog iets opduiken boven een veld. Bingo: de grauwe kiekendief. Honderden meters ver, maar onmiskenbaar, loerend op een prooi. ‘Scherp’, zegt Koks instemmend. ‘Mannetje, derde kalenderjaar.’ Een ontmoeting die steeds minder vaak zal voorkomen.
Maar dan doet Koks een bekentenis. ‘Ik denk niet dat de kiekendieven het gaan redden hier. Het lijkt een aflopende zaak. Maar we doen dit niet voor niks. Want weet je wie nog wel een kans heeft? De veldleeuwerik. Er zijn er niet zo veel meer, maar er zijn nog een paar bronpopulaties in het land. Daar moeten we het voor doen. Zonder leeuwerikenzang heeft het boerenland geen ziel meer. Als alle kiekendieven zouden verdwijnen, maar we redden de leeuwerik, dan ben ik tevreden. Dan is mijn werk niet voor niets geweest.’
Gerelateerde artikelen
- Nederland volledig vegan: het kán (De Groene Amsterdammer)
- Hete hangijzers in het voedselsysteem (1) - knutselen aan planten (Foodlog, De Groene Amsterdammer)
- Hoe Hollandse zaadbedrijven de wereld veroverden (De Groene Amsterdammer)
- 'Ik ben keiblij dat ik dit mag doen' (De Groene Amsterdammer)
- Theo Maassen en Thomas Hertog over de kosmos (De Groene Amsterdammer)
Gebruikte Tags: landbouw, natuur, voedsel