overig - Sophie (juni 2015)
Jacques Ellul, de man die (bijna) alles heeft voorzien
Iedere ochtend van zes tot negen zat hij in een schuur in de tuin, de wanden onzichtbaar door planken vol boeken. Daar zat hij te schrijven, deze Franse denker, met een klassieke lp op de platenspeler, voordat hij op weg ging naar Bordeaux om les te geven aan de rechtenfaculteit.
2901 x bekeken- Lees ook: Rabbi's strijden voor Palestijnse rechten (Trouw)
Zijn naam was Jacques Ellul en hij leefde van 1912 tot 1994. In Nederland is hij niet zo bekend, maar in Frankrijk en ook de Engelstalige wereld maakte zijn werk diepe indruk en heeft het de basis gelegd voor generaties maatschappijkritiek, met als hoofdthema: techniek en macht. Hij schreef er in totaal vijftig boeken over en meer dan duizend artikelen. Die zijn nog steeds meer dan de moeite waard.
Een tijdje geleden sprak ik een Franse predikant die hem had gekend, nog van zijn opleiding. Hij verzuchtte: “Als het aan hem had gelegen, hadden alle theologiestudenten verplicht stage moeten lopen in een fabriek. Dat ging gelukkig niet door.” Ik dacht meteen: interessante kerel.
Ellul hamerde er altijd op dat een denker zijn voeten in de modder moest hebben. Op filosofen had hij het niet zo. Hij begreep niet hoe je kunt vertrouwen op de wijsheid van een Heidegger, als die niet eens in staat was het discours van Hitler te doorzien. En wat moet je met een Sartre, die keer op keer de plank missloeg in zaken die je kunt verifiëren, zoals de ware aard van de Sovjet-Unie? "Waarom zou ik hem dan geloven als hij vertelt over verheven zaken die ik niet kan controleren?"
“Wij moeten niet denken aan de Mens, maar aan onze buurman Jan”, schreef hij in 1951. “Ik weiger te geloven in de vooruitgang der mensheid omdat ik van jaar tot jaar bij de mensen die ik ken, wier leven ik van nabij volg en in wier midden ik mij bevind, de zin voor verantwoordelijkheid zie afnemen, de ernst waarmee zij arbeiden zie verminderen, de erkenning van een waar gezag zie verdwijnen en het streven naar een eerbaar leven zie verslappen”, terwijl ze vol rancune en ressentiment “in een wanhopige worsteling verwikkeld zijn met al die onbekende machten om hen heen”.
Nee, een vooruitgangsgelovige was Ellul niet. Maar veel mensen hebben Ellul geframed vanuit het perspectief van de techniekfilosofie, waarbij hij dan de mopperende romanticus is die geen oog heeft voor de kansen van techniek. Maar wie zijn boeken leest, staat juist versteld van de actualiteit en de frisheid van zijn toekomstscenario's. L'homme qui avait (presque) tout prévu, de man die (bijna) alles heeft voorzien, zo luidt dan ook het in Frankrijk succesvolle boek over Ellul. Of het nu gaat om nucleaire risico's, terrorisme, de opkomst van de surveillancestaat, de lobbydemocratie, eenzaamheid in tijden van internet, opstanden in arme landen of de instorting van de schuldeneconomie: Ellul heeft het decennia geleden al gezien en geanalyseerd met een soort intelligent boerenverstand.
Actieve professor
Ellul is moeilijk in een hokje te stoppen. Hij was in de jaren dertig actief in de beweging van het personalisme, dat zich verzette tegen de massa-ideologieën. Tijdens de oorlog was hij actief in de Résistance. Hij werd later een van de initiatiefnemers van de Franse milieubeweging, en hij noemde zich anarchist. Hij trok op met delinquente jongeren, toen niemand daar nog over nadacht, behalve in termen van opsluiting. En last but not least: hij was heel actief in de kleine Protestantse kerk van Frankrijk.
Officieel doceerde hij sociologie en rechtsgeschiedenis aan de rechtenfaculteit in Bordeaux. Maar als hij achter zijn schrijftafel zat, overschreed hij de grenzen van welk vakgebied dan ook. Naast sociologie, rechten en geschiedenis heeft hij een aanzienlijk theologisch oeuvre. Hij scheidde zijn theologische werk zo veel mogelijk van zijn sociologische werk. Maar hij behandelde dezelfde thema's: geld, macht, techniek, propaganda, de staat. Hoe werken machten, en waar ligt onze vrijheid? Die vraag staat centraal bij Ellul.
De kern van de analyse van Ellul is dat onze vrijheid wordt ondermijnd doordat technische systemen autonoom worden. De maatschappij wordt steeds meer geleid door één principe: het "vermeerderen van de middelen". Dit noemt hij Techniek, met een hoofdletter. Daarmee bedoelt hij niet een bepaalde technologie, maar het hele maatschappelijke ordeningssysteem dat zichzelf aandrijft, voortdurend op zoek naar het éne meest efficiënte middel, op ieder gebied. Daarbij gaat het om wetenschap en technologie, maar net zo goed om politieke technieken, sociale technieken en economische technieken.
De mens heeft altijd technieken gebruikt, methodes om zijn middelen tot handelen te vermeerderen. Concrete technieken, zoals de hamer. Maar ook militaire strategie – dat is ook een techniek – of een bepaalde wetenschappelijke methode. Maar het nieuwe van onze tijd is dat losse technieken het lokale zijn ontstegen. Ze werken steeds meer op elkaar in, versterken elkaar, en vormen daarmee een systeem. Ellul noemt dit het “het technische fenomeen”.
Een voorbeeld: de wetenschap zoekt naar kennis over efficiënte motoren. Daardoor kunnen er snellere auto's worden gebouwd. Maar dat leidt tot meer verkeersslachtoffers. Daarom is er een sterke overheid nodig die efficiënte verkeersregels verzint, en handhaaft. Daar is een politie voor nodig die moet worden betaald uit belastinggeld, wat weer met een enorme bureaucratie gepaard gaat die dat efficiënt moet aanpakken, inclusief voorlichtingsspotjes die met de beste psychologische methodes mensen moeten overtuigen om zich netjes te gedragen. Bovendien wordt het belangrijk om de toevoer van olie veilig te stellen, en dat vergt een serieuze bewapening.
Dit technisch-economische systeem heeft dus een ingebakken neiging om zichzelf uit te breiden. Het is autonoom, aldus Ellul. Voorbeelden daarvan zien we iedere dag in de krant. Denk aan economische groei, waarvan vooraf al vaststaat dat die gerealiseerd moet worden. We moeten alleen de manier waarop nog vaststellen. Of aan de Joint Strike Fighter, die we niet nodig hebben voor de vliegtuigen zelf maar vooral omdat we anders niet bij de grote jongens aan tafel mogen zitten. Of aan de hi-techsystemen die de Europese Unie bouwt om immigranten en toeristen automatisch aan hun vingerafdrukken te herkennen. Niet omdat het een oplossing is voor een helder probleem, maar gewoon, omdat het kan en we "toch iets" moeten doen.
Orde
Het technisch-economische systeem is op zoek naar controle en orde. Maar dat werkt alleen als mensen zich daaraan aanpassen. En daar zit voor Ellul de pijn. Mensen kunnen bijna niet nee zeggen. Hun cultuur, hun gemeenschappen, hun natuurlijke leefmilieu, hun vrijheid: alles wordt zo gekneed dat mensen zich voegen naar de systemen die zijn opgetuigd. En mensen laten zich plooien, omdat ze religieus ontzag hebben voor techniek en vooruitgang.
Toch blijft volgens Ellul het conflict bestaan. Mensen en hun cultuur zijn namelijk niet aangepast aan een technische, efficiënte maatschappij. Hoe meer de samenleving gevormd en beheerst wordt door Techniek, des te sterker de onderhuidse spanningen worden, of die zich nu uiten in depressie, seksualisering of werkloosheid. Of de spanning – zoals hij in de jaren tachtig al schreef – tussen de derivatenhandel en de reële economie, die wel tot een schuldencrisis in het Westen móet leiden. Of het conflict – wat hij toen al zag aankomen – tussen de rijken in de wereld en de armen, die alleen nog de kant van het terrorisme op kunnen. De technische orde zal zich blijven uitbreiden, waarschuwt Ellul, maar de kosten en de risico's nemen tegelijkertijd toe.
Ellul schrijft al heel vroeg dat de technocratische staat boven zal komen drijven als totalitaire macht die steeds meer van het burgerleven gaat opslokken. Totalitair wil niet zeggen dat er marteling en willekeur is. Integendeel, schrijft Ellul in 1954 (!): 'De politie voert geen open acties meer uit en er is niets mysterieus meer aan. Daardoor voelt het niet als onderdrukking. Politiewerk is “wetenschappelijk” geworden. Hun files bevatten dossiers van iedere burger. Ze zijn in de positie om de handen te leggen op iedereen die op welk moment dan ook “gezocht” wordt, en dat vermindert tot op grote hoogte de noodzaak om het ook te doen. Niemand kan aan de politie ontsnappen of verdwijnen. Maar niemand wil dat ook. Een elektronisch dossier is niet bijzonder beangstigend.' De technicus, vervolgt Ellul, heeft daarbij de taak om het systeem te perfectioneren, opdat de mens, 'oog in oog met de perfect functionerende machine, geen initiatief meer toont en geen wil meer heeft om weg te rennen. De capaciteit om de machine te vergeten is het ideaal van technische perfectie.'
Op dit moment zijn regeringen wereldwijd bezig om enorme databestanden aan te leggen met daarin de biometrische kenmerken van iedereen. De risico's als er iets misgaat, of als een overheid besluit om een bepaalde groep uit te sluiten, zijn enorm. Maar omdat het ons leven vergemakkelijkt, laten we het toe. Ellul zag al waar dat op uit kon lopen.
Veel techniekfilosofen zeggen dat de mens altijd een technisch wezen is geweest, dat er dus inherent niets mis is met techniek, en dat je er dus eigenlijk geen kritiek op kunt hebben. Maar deze mensen begrijpen Ellul toch verkeerd. Hij is niet, zoals veel filosofen, op zoek naar de essentie van techniek om dat vervolgens te beoordelen. Hij is een socioloog die onderzoekt wat de maatschappelijke gevolgen zijn als álles techniek wordt. Op dit moment, zou hij misschien zeggen, zijn we één bepaald aspect van ons menszijn – ons vermogen om rationeel middelen in te zetten – aan het mechaniseren om daar vervolgens onze hele vooruitgang aan vast te klinken. Zo zijn we volgens Ellul "met astronomische snelheid nergens heen onderweg".
Middel en doel
Keer op keer legt Ellul uit dat hij niet tegen technische vernieuwing is. Hij is tegen technicisme, waarbij technische efficiëntie haar eigen norm wordt. Met andere woorden: de middelen worden ons doel. Het gaat hem er dus niet om dat hij machines niet leuk vindt of niet ethisch. Maar, constateert Ellul, de machine is wel het ideaal van Techniek. Het technische systeem wil de wereld veranderen in een machine. Zoals ik in mijn eigen boek schrijf (zie kader): een geluksmachine.
De machine vraagt niet wat zinvol is, of goed, maar alleen wat nuttig is. Maar nuttig voor wat... dat verdwijnt uit beeld naarmate de wereld nuttiger in elkaar zit. In de woorden van Ellul: “Tegenwoordig is alles middel geworden. Er is geen doel meer. Wij weten niet meer, waarheen wij op weg zijn. […] Zo is de mens, die oorspronkelijk het doel was van elk menselijk stelsel, in werkelijkheid volkomen geworden tot middel van juist die middelen, die hem moesten dienen: bijvoorbeeld de economie of de staat. […] In onze wereld moet alles dienen, d.w.z. middel zijn. De kunst en alles wat 'nutteloos', doel in zichzelf, was, moet zich schikken naar de noodzaak van het 'nut'. Wat niet ergens toe dient, moet verwijderd worden en weggeworpen.”
Ik vind het heel herkenbaar wat Ellul hier zegt. Ook in onze tijd zien we dat het technische systeem, of dat nu wordt vertolkt door techneuten, politici of andere "experts", maar één ding wil: middelen vermeerderen. Het wil de sterren kennen en de bospaadjes door de Amazone. Dat criminaliteit verdwijnt en dat niemand meer anoniem in de tram kan stappen. Dat alle plant- en diersoorten in kaart worden gebracht en gepatenteerd, en het liefst ook onze relaties. Dat Mars wordt gekoloniseerd en ziektes worden uitgebannen.
Marx en Jezus
In zijn sociologische analyse baseert Ellul zich grotendeels op Karl Marx. Op jonge leeftijd kwam Ellul daar al mee in aanraking. Het was, zegt hij, alsof de schellen hem van de ogen vielen. Ineens viel alles op zijn plek: de armoede in zijn jeugd, de werkloosheid van zijn vader, de arbeid in de fabrieken. Marx overtuigde hem van een paar principes die zijn Ellul levenslang zou meedragen. Dat mensen een revolutionaire taak hebben tegenover de maatschappij waarin ze leven. Dat ideeën pas interessant zijn als je hun samenhang met de materiële werkelijkheid analyseert. En, zoals hij in een interview zegt: “Dat ik altijd aan de kant sta van de uitgestotenen, de niet-aangepasten, de mensen aan de rand.”
Volgens Marx was het kapitaal de drijvende kracht van de moderne geschiedenis. Ellul ziet dat wat breder en noemt dat Techniek. Het is een systeem dat zich autonoom uitbreidt en de maatschappij onderwerpt. Cultuur, gemeenschappen, natuur, vrijheid: alles wordt onderworpen om mensen plooibare, anonieme leden van de massa te maken. Waarom laten mensen dat gebeuren? Omdat techniek en vooruitgang bij mensen een heilig respect opwekken.
"Mensen hebben ontzag voor wat het machtigst is", zegt Ellul eens in een interview. "Niemand heeft het opgemerkt, maar na de ontploffing van de atoombom op Hiroshima werd in Japan plechtig verklaard dat de keizer God niet is. Techniek onttroont alle goden." Het gevolg is dat mensen techniek als sacraal gaan beschouwen.
God is voor Ellul van cruciaal belang om goed te begrijpen wat er gebeurt. Zelf is hij nooit gelovig opgevoed. Zijn moeder wel, maar praatte daar niet over omdat haar atheïstische man dat niet wilde. Op zijn twintigste maakte Ellul echter een diepe godservaring mee. Hij wilde er nooit veel over kwijt, maar liet alleen weten dat het een heftige en zelfs een beangstigende ervaring was. Hij wist dat het God was die zich had laten zien. Een paar jaar lang worstelde hij hiermee. Hij ging het christendom heel kritisch bestuderen, maar maakte uiteindelijk de keuze om zijn leven radicaal aan Christus te wijden. Toen hij dit op een dag tegen zijn moeder vertelde, zei ze: “Het verwondert me niet. Sinds je geboorte heb ik daar elke avond voor gebeden.”
Ellul sloot zich aan bij de kleine gereformeerde kerk in Frankrijk, omdat die de Schriften volgens hem het meest serieus nam. Bovendien was de protestantse studentenvereniging een groep waar hij veel leerde. Aanvankelijk was hij geïnspireerd door Calvijn, maar die verdween volledig naar de achtergrond toen hij Karl Barth leerde kennen, de theoloog die zich in Duitsland verzette tegen het nazisme. Voor Barth stond centraal dat Gods openbaring voor ons nooit honderd procent te vatten was. God is altijd anders, hij staat buiten onze menselijke systemen. Dat maakte indruk op Ellul, die juist begon te ontdekken hoe gesloten onze systemen zijn. Barth en Ellul hebben hier met elkaar ook over gesproken.
Geen religie, maar geloof
Ellul benadrukt keer op keer dat de openbaring van God, verpersoonlijkt in Christus, niet in een religie te vangen is of in een moraal. Dat is een poging om de vrijheid weer in een systeem te gieten. Niet religie of moraal, maar geloof is de tegenhanger van Techniek. Geloof is een zaak van liefde, als antwoord op Gods liefde, en dat is vrijheid. Mensen willen dat niet. Ze stellen hun vertrouwen liever in systemen die hen een toren tot in de hemel beloven. De rebellie tegen God is het fundament van ons project om over de wereld te heersen. Religie is daar een onderdeel van, aldus Ellul.
Iemand als Marx zag dat. Volgens Ellul biedt Marx noodzakelijke, sociologische kritiek op religie, maar begreep hij niet wat voor bevrijding Jezus biedt. Zijn oplossing geeft geen bevrijding uit wat het echte probleem van de mens is: de macht van de middelen. Daarvoor moet je Marx tegelijkertijd onder kritiek stellen van het evangelie van Christus. In feite heeft hij twee brillen op. In zijn sociologische analyse baseert hij zich op Marx, die historisch kijkt hoe materiële structuren werken. In zijn gelovige analyse baseert hij zich op de openbaring van God zoals die tot ons komt in de Schriften.
En nu komt het moeilijke, maar ook precies dat wat hem zo sterk maakt: Ellul probeert nooit een middenweg te vinden. Hij wil zijn sociologische analyse van het technische systeem en zijn theologische hoop niet met elkaar bevuilen. Er blijft altijd een spanning. Ellul was verklaard tegenstander van een soort links christendom dat maatschappelijke vooruitgang zag als verwerkelijking van het koninkrijk Gods. Gods vrederijk gaat komen, maar we moeten niet beweren dat we weten hoe, schrijft hij in het boek Subversief christendom (een theologisch werk dat wel in het Nederlands is vertaald). God moeten we buiten onze systemen houden. Maar tegelijkertijd kunnen we met de radicale, op geloof gebaseerde vrijheid, anders in die systemen staan.
Zijn twee brillen zorgen ervoor dat hij eerlijk het kwaad in de ogen kan kijken, zou je kunnen zeggen, zonder dit te overgieten met een optimistische saus omdat het anders te moeilijk wordt. Hij noemt dat 'dialectisch' denken, waarmee hij een oude term van Hegel en Marx een nieuwe invulling geeft. Sommige tegenstellingen kun je niet verzoenen door erover te theoretiseren, zegt Ellul, alleen door ze uit te leven.
Permanent verzet
Het leven van Ellul is daarom een leven van permanent verzet. "Vrijheid begint met nee zeggen", zei Ellul altijd. We kunnen niet ontsnappen aan het technische systeem, maar wanneer wij niet meer geloven in haar autoriteit, beginnen we ons al als vrije mensen te gedragen. Die vrijheid moeten we altijd in de weerbarstige werkelijkheid bevechten, midden in de onvrijheid waar we ons in bevinden.
Al in de jaren dertig richt hij, samen met zijn vriend Bernard Charbonneau, actiegroepen op om mensen weg te rukken uit de propaganda van totalitair links en rechts. Hun motto is dan al, ver voordat de milieubeweging de leus oppikt, is: think global, act local. Het systeem kun je niet van bovenaf veranderen.
Hij ontdekt in deze tijd ook hoe de machten hele massa's kunnen inpalmen. Zo beschrijft hij ergens dat hij aanwezig is bij een van de grote demonstraties van Franse studenten vóór steun aan de inval van Mussolini in Ethiopië. Ze roepen lezen tegen Gaston Jèze, een professor die Ethiopië verdedigt in Den Haag. Hij beschrijft hoe hij de studenten aan hun jas trekt en vraagt "Heb je enig besef van wie Jèze is?", maar ze blijven maar schreeuwen "Jèze moet weg!" Uiteindelijk ziet Ellul dat er maar twee mensen over zijn tegen de meute blaffende honden. Eén daarvan is een rechtenstudente, Yvette Lensvelt, een Nederlands meisje dat in Zuid-Afrika is opgegroeid. Ze worden verliefd op elkaar en in 1937 trouwen ze.
In de oorlog wordt Ellul ontslagen als docent aan de universiteit en moet hij onderduiken. Samen met Yvette leeft hij op het platteland, tussen de boeren, en wordt hij actief in het Franse verzet. Hij krijgt er posthuum een onderscheiding voor van Yad Vashem. Maar zijn verzetshouding blijft, ook na de bevrijding.
Na de oorlog neemt hij studenten vaak wekenlang mee de bergen in, als een soort van parallelle universiteit buiten de bewoonde wereld. Zoals hij zelf zegt: "We riepen de mensen op zelf de leiding te nemen en om individuen te worden die zelf hun leven leiden, die ontsnappen aan het technische systeem. We werkten in de bergen met jongeren. Ik heb aan heel wat generaties jongeren geleerd om buiten brood te bakken, terwijl we discussieerden over Tocqueville of andere belangrijke, moeilijk te begrijpen schrijvers."
Hij is een voortrekker van de milieubeweging, met zijn actiecomité tot behoud van de kust van Aquitaine. Hij is leider van een organisatie die opkomt voor delinquente jongeren en de overheid adviseert over een betere omgang met deze groep. "Het ergste wat je kunt doen met onaangepaste jongeren", schrijft hij ergens, "is ze aanpassen". Hij geloofde in iets anders: "Hun slechte onaangepastheid veranderen in goede onaangepastheid."
Machteloosheid
De ervaringen van kort na de oorlog zijn daarin heel belangrijk voor Ellul. Hij was enige tijd locoburgemeester van Bordeaux, maar houdt daar al snel mee op, teleurgesteld over de onmacht van de politiek. Hij is ook teleurgesteld over de oude partijpolitiek die direct na de oorlog al weer de kop opsteelt. Zijn conclusie: politici kunnen het technische systeem helemaal niet bijsturen, hoe hard ze ook roepen van wel. Iedereen is in de greep van het technische denken. Iedereen wil de wereld verbeteren door massale organisatie of propaganda, maar binnen dat systeem kun je nauwelijks nog sturing geven.
Ellul is geen fatalist. Hij gelooft dat er een goddelijke werkelijkheid is die nooit door Techniek opgeslokt kan worden. De wereld wordt langzaam omgebouwd tot machine. Dat kunnen we niet veranderen. Het is onze roeping om zand in de machine te zijn. Deze houding zou je christen- anarchisme kunt noemen. Niet anarchistisch in de zin van chaos, maar in de zin van: afzien van macht en beheersing (an-archè), want techniek komt ten diepste neer op macht. Afzien van macht is, zo laat zijn actieve leven zien, iets anders dan passief zijn.
Begin jaren vijftig schrijft hij: “De enige vruchtbare aanval, die men tegen de wereldse structuren vermag te ondernemen, is dat men het zover brengt dat men aan hun greep ontsnapt en ertoe komt aan de rand te gaan leven van deze totalitaire maatschappij. Dit echter niet door haar eenvoudig af te wijzen, doch door haar als het ware te ziften. Zo zal het dan tenslotte kunnen gebeuren, dat in gemeenschappen, die een dergelijke levensstijl hebben, kiemen van een nieuwe cultuur tot ontwikkeling kunnen komen.”
Parijse intellectuelen keken neer op de provinciale Ellul, die niet alleen in een dorp bleef wonen, maar ook kritiek had op Sartre en tot overmaat van ramp ook nog gelovig was. Dat deed je niet, in Frankrijk. Maar toen Ellul overleed, op 19 mei 1994, schreef de krant Le Monde: ‘Werkelijk vrije mensen timmeren, zoals men weet, niet aan de weg’.
We zijn intussen een paar decennia verder. Veel voorspellingen van Ellul zijn uitgekomen. Schuldencrisis, terrorisme, groeiende achterbuurten, uitputting van natuurbronnen, virtualisering, schaalvergroting, de opkomst van de politiestaat: hij heeft het allemaal gezien. Met naïef optimisme had hij niets. De mens brengt de wereld aan de rand van de afgrond, zag hij. Tegelijkertijd was hij geen fatalist. Hij bleef geloven dat er een vrijheid is die nooit aangetast kan worden. Hij bleef geloven dat God zo van ons houdt, dat hij ons op een dag zal redden – niet alleen ons, maar ook onze werken. Het is onze taak om daar in het klein van te getuigen.
In een technisch systeem dat zich in onze tijd alleen maar blijft uitbreiden, hebben we die combinatie van eerlijkheid en vrijheid heel hard nodig.
Waar beginnen?
De volgende boeken behoren tot de bekendste sociologische werken van Ellul. Ik noem de Engelse versie, die vaak later is verschenen dan de Franse:
-
The Technological Society (1964, oorspr. 1954)
-
The Political Illusion (1967, oorspr. 1964)
-
Propaganda (1973, oorspr. 1962)
-
Money and Power (1984, oorspr. 1954)
-
The Technological Bluff (1990, oorspr. 1988)
De volgende boeken behoren tot de bekendste theologische werken:
-
The Presence of the Kingdom (1951, oorspr. 1948), vertaald als Staan in de wereld van nu (1951)
-
The Meaning of the City (1970)
-
The Subversion of Christianity (1986, oorspr. 1984), vertaald als Subversief christendom (1987).
Meer over Elluls denken:
-
Een mooie en leesbare samenvatting van Elluls denken is te vinden in het boek Perspectives on our age (1981), een bewerking van gesprekken met Ellul door Willem Vanderburg.
-
Engelstalige artikelen van hem zijn te vinden via www.ellul.org.
-
In het Nederlands is een documentaire verschenen die te vinden is via http://www.rerunproducties.nl/film ellul.htm
-
Op www.ellul.nl vindt je meer nieuws en achtergronden over Ellul. Het is de website van de werkgroep Ellul, waar ondergetekende ook toe behoort.
Ellul over de taak van christenen in een technische maatschappij
“Christenen moeten zout en licht zijn in de maatschappij. Maar wat betekent dat in een maatschappij die door techniek beheerst is? We kunnen ons richten op drie taken.
Ten eerste, we moeten techniek zeker niet verwerpen. Ik ben niet voor een antitechnicisme of een veroordeling van techniek. Het is niet aan ons te oordelen, want alleen God is de rechter. Het boek Openbaringen zegt dat de glorie van de naties het Nieuwe Jeruzalem zal binnenkomen. Daar valt ook de techniek onder. Daarom is onze houding niet antitechniek, maar eerder een kritisch ontvangst ervan. […] Dat zou je iconoclastisch kunnen noemen. Iconoclasme betekent het stukmaken van religieuze beelden. Hier betekent het simpelweg dat we de vergoddelijkte beelden van techniek moeten vernietigen.
Als we techniek zien als niet meer dan dingen die nuttig kunnen zijn (en of dat inderdaad zo is, moeten we nagaan), en als we ophouden met geloven in techniek om de techniek, en als we stoppen met bang zijn voor techniek en het gaan behandelen als niet meer dan een ding, dan vernietigen we de basis van de macht die techniek over mensen heeft. Dat is heel moeilijk voor techneuten, slechts dienaren te zijn van machines die relatief nuttig zijn, maar niet al te belangrijk. Maar ik denk dat deze iconoclastische houding een belangrijke is voor christenen.
Ten tweede moeten christenen de dragers zijn van hoop. Maar hier moeten we op onze hoede zijn. De christelijke hoop betekent niet, zoals vaak wordt gezegd, een geloof in de mensheid. Het is precies het omgekeerde. Christelijke hoop betekent dat je ervan overtuigd bent dat we het niet helemaal in ons eentje hoeven te doen. Het is een bevestiging van Gods liefde. Dat zelfs als de toekomst uitzichtloos lijkt, zelfs als we niets kunnen voorzien en begrijpen – zoals nu onze situatie is – de toekomst toch mogelijk is. Hoop geeft ons moed om vandaag te leven.
De derde rol van christenen is dragers van vrijheid te zijn. Vrijheid, terwijl de technische conditie steeds meer grip krijgt en ons steeds meer determineert. Als we zeggen dat Christus ons vrij maakt, moeten we dat serieus nemen. Dit betekent dat er geen noodlot bestaat. Het betekent dat we moeten handelen als vrije mensen, tegenover wat ons conditioneert. Handelen als vrije mensen betekent niets in een vrije setting. Maar aangezien onze toestand wordt beperkt en gedetermineerd, betekent het echt wat om vrijgemaakt te zijn door Christus.
Het christelijke geloof is het tegengestelde van moraliteit, maar het is niettemin een christelijke ethiek. Maar dat is wel een ethiek van vrijheid. Het is de verplichting van iedere christen om elke kans te gebruiken om mensen weer de mogelijkheid te geven om hun eigen beslissingen te maken.
Ook als alles wordt geconditioneerd, ingekaderd en gepland, zullen er altijd lacunes blijven. Tussen de onderdelen van het mechanisme, in de structuren, is nog vrij spel over. De christen is degene die zo veel mogelijk vrij spel brengt in de delen van de maatschappij die aan elkaar zijn verbonden, ook in de politiek.”
Perspectives on Our Age: Jacques Ellul Speaks on His Life and Work, red. W. Vanderburg (2004), eigen vertaling.
De Geluksmachine
Deze maand verschijnt bij Uitgeverij Kok het nieuwe boek van Frank Mulder, De geluksmachine. Mulder constateert hierin dat we een technische wereld aan het bouwen zijn die als doel heeft om het ons permanent naar de zin te maken. Om het filosofisch te zeggen: het is een “hyperrealiteit”, een kunstmatige werkelijkheid die ons wil bevrijden van de beperkingen van de natuur.
De hyperrealiteit belooft ons vervulling van al onze verlangens. Maar achter de blinkende buitenkant ontstaan een paar gevaarlijke mechanismes. We zijn de wereld in rap tempo aan het ombouwen tot een machine, een geluksmachine. Die geeft ons alles wat ons hartje begeert, maar is steeds moeilijker bij te sturen.
Hoe moeten we ons ertoe verhouden tot die machine? Hoe kunnen we de illusies van de hyperrealiteit doorprikken? Vanuit het denken van Ellul en vanuit een frisse kijk op het evangelie doet Mulder een pleidooi om uit de machine te stappen en met beide voeten in de modder te gaan staan, midden in de weerbarstige werkelijkheid.
Gerelateerde artikelen
- De Bruderhof (3) - Jutta en Detlef (Karavaan der Zotten)
- De Bruderhof (1) - Een dorp zonder geld (Karavaan der Zotten)
- De grote kolonisatie (De Groene Amsterdammer)
- Circulaire zonnepanelen uit Nederland (De Groene Amsterdammer)
- Tegeltuinen, Jacques Ellul en de invloed van techniek (podcasts)
Gebruikte Tags: economie, ellul, filosofie, geloof, geluksmachine, techniek
De wereld heeft behoefte aan mensen die nadenken. Jacques Ellul levert inspiratie voor nadenken en handelen. Ik hoop dat de mensen die de mond vol hebben over vrijheid met hem kennis maken.
Henk Roosink - 20-02-’16 12:51