De Groene Amsterdammer 7 (14 februari 2018)
Verzuurde bodem en verzuurde relaties
De recente fraudezaak in de melkveehouderij is meer dan een incident. Het is een symptoom van een falend landbouwmodel. Daar kunnen we niet alleen de boeren de schuld van geven. ‘Ons model is op. Het is over.’
51 x bekeken- Lees ook: Kappen met kipnugget (De Groene Amsterdammer)
Marc Calon sprak duidelijke woorden. Frauderen met koeien is ‘ontzettend onprofessioneel, asociaal en vreselijk dom’, zei hij, als voorzitter van Land- en Tuinbouworganisatie LTO Nederland. Het echode nog even ferm na in de studio van Nieuwsuur. Al gaat het om een groot deel van alle bedrijven in Nederland, wat Calon betreft mogen ze direct uit de lto worden gekieperd.
Stoere taal. Het past bij het beeld van een sector die vooral druk brandjes aan het blussen is. Maar het is wel heel makkelijk om met de vinger te wijzen naar die domme, slechte boer die wéér heeft gefraudeerd. Deze fraude, en ook de bermfraude, en de mestfraude, en alle andere vormen van fraude die zijn ontdekt en misschien ook nog niet zijn ontdekt, zijn signalen dat het hele model erachter in zijn voegen kraakt.
De jongste affaire gaat over tweelingkalfjes. Een koe die nog niet heeft gekalfd, een vaars, telt maar voor de helft mee bij het bepalen van de productie van fosfaat, een mineraal dat in mest zit en dat we in Europees verband proberen te beperken omdat er te veel in de bodem zit. Door een paar kalfjes te registreren als tweelingbroertje of -zusje van een ander, en dus hun moeders als vaarzen in de boeken te houden, kan een boer net een paar koeien extra kwijt op zijn bedrijf. Volgens het ministerie van Landbouw hebben misschien wel een paar duizend van de zeventienduizend melkveehouders in Nederland dit gedaan.
De affaire is de zoveelste op rij. Al eerder kwam een aantal boeren in opspraak toen bleek dat ze wegbermen en groenstroken bij hun land telden, om zo meer mest te kunnen uitrijden en subsidie te innen. En afgelopen najaar bleek dat veel boeren, samen met transporteurs en verwerkers, sjoemelen met mesttransporten. Ze moeten hun mest afvoeren, om te voorkomen dat er te veel in de bodem komt, maar dat kost duizend euro per vracht. Daarom laten ze de vrachtwagens leeg heen en weer rijden terwijl ze de mest op hun land houden.
Het is allemaal vast heel asociaal, onprofessioneel en dom. Maar is het gek?
Op een gegeven moment knapte er iets, vertelt Gijs Korvers in een telefonisch gesprek. ‘Ik heb niet met kalfjes gefraudeerd. Maar op andere manieren heb ik wel de regels opgerekt en niet naar de geest van de wet gehandeld. Dat was niet solidair, dat besef ik. Daar hebben we wel geprekken over gehad, aan de keukentafel. Maar uiteindelijk heb ik voor mijn eigen belang gekozen.’
Korvers heeft een klein melkveebedrijf in Noord-Holland. In 2011 hoorde hij dat de melkquota eraf zouden gaan. Eindelijk zou er ruimte komen om te gaan groeien, dacht hij, en een stal erbij te kunnen bouwen. Hij vroeg meteen een vergunning aan. ‘Maar in 2015, drie maanden na het einde van het quotum, toverde de minister ineens fosfaatrechten uit de hoed. Voor iedere extra koe moesten we rechten kopen van iemand anders, ter waarde van achtduizend euro.’ Zijn geplande uitbreiding werd ineens een miljoen euro duurder.
Ondertussen zag Korvers dat er aan alle kanten ruimte werd gelaten om het systeem te omzeilen. Hij zag boeren sjoemelen met registraties van kalfjes rond de dag die het ijkpunt zou worden voor de verdeling van fosfaatrechten, de beruchte 2 juli 2015. ‘Maar niemand deed er iets tegen. Ik vond dat heel oneerlijk.’ Vervolgens kwam ook nog eens het bericht dat het in Europa afgesproken fosfaatplafond was bereikt en dat alle Nederlandse boeren moesten inkrimpen. ‘Ik heb toen heel veel jongvee geruimd. Een tijdje later werden de eisen weer versoepeld omdat “we het toch gingen halen”.’
Korvers heeft zich dus altijd netjes aan de regels gehouden, zegt hij. ‘Ik heb een duurzaam, grondgebonden bedrijf, met oog voor dierenwelzijn. Maar handige en grote jongens worden keer op keer gematst. Toen zij uiteindelijk toch niet hoefden te krimpen, nadat ik al die kalveren had geruimd, besloot ik aan mezelf te gaan denken. Nee, niet uit armoede, ik heb een gezond bedrijf. Maar ik was heel chagrijnig. Ik had genoeg gekrompen.’
Korvers besloot – op papier – een opfokbedrijf op te richten. Fokkers waren namelijk nog buiten het systeem van fosfaatrechten gehouden. Zo kon hij meer jongvee op zijn bedrijf houden dan eigenlijk de bedoeling was. ‘Op papier was het geen fraude, maar het was natuurlijk niet netjes. De dieren stonden gewoon op mijn erf. Ik ben er niet trots op. Maar het was uit pure frustratie.’
Qua afstand is het niet zo ver, maar cultureel gezien gaapt er een diepe kloof tussen de stad en het platteland. Wie tussen Den Bosch en Nijmegen de snelweg verlaat en het Brabantse land in draait, richting het zuiden, komt in een andere wereld. Een wereld van eigenwijze kolonisten, die hier honderd jaar geleden kwamen om de hei te cultiveren. Ze stichtten dorpen in de Peel, met allemaal een kerk in het midden en daaromheen boerderijen. De boeren die zich hier vestigden konden het niet hebben van rijke grond en natte weilanden. Hier moesten ze slim zijn, en creatief. Het is geen toeval dat dit gebied tegenwoordig de helft van alle Nederlandse varkens levert. Hier zitten de succesvolle geiten- en nertsbedrijven. Hier zitten ook de stallenbouwers die de hele wereld van Nederlandse kennis en technieken voorzien.
Melkveehouders zijn er ook, zoals Jos Verstraten. Hij woont in Westerbeek, vlak bij het dorpje Sint Antonis, in de volksmond Sint Tunnis genoemd. Bezoekers worden enthousiast begroet door de hond. Verstraten heeft tweehonderd melkkoeien, waarvan zeventig jongvee. Aan de keukentafel vertelt hij hoe hij zijn bedrijf heeft overgenomen van zijn vader, die het ook weer van zijn vader had. Het is een familiewereld hier. Een boer leeft eigenlijk op een soort eiland. ‘De bladen die je leest zijn vakbladen. De mensen die je spreekt zitten allemaal in de landbouw. Als ik naar het westen rijd, voelt het alsof ik een andere wereld bezoek.’
Verstraten is tevens bestuurder van de Land- en Tuinbouworganisatie lto en kijkt dus verder dan zijn neus lang is. ‘Maar als ik naar mijn vrienden kijk, dan zit daar niemand bij die geen boer is of is geweest. Dat is dus onze sociale omgeving.’
Verstraten laat zijn ligboxstal zien, die hij zo diervriendelijk mogelijk heeft gemaakt. Hij heeft geïnvesteerd in waterbedden voor de koeien en in rubberen matten op de vloer, in plaats van beton. ‘Gezonde, gelukkige dieren zijn uiteindelijk alleen maar beter voor de productie’, weet hij. ‘Maar we voelen een toenemende frustratie over de burgers die ons vanuit hun stad gaan voorschrijven hoe we moeten boeren.’
Neem nou de afkalfmachine, zegt Verstraten. Hij loopt naar de kalverstal en pakt daar een soort tang, ter grootte van een hark, met een krikfunctie zodat je aan een kalf kunt trekken als de geboorte niet soepel verloopt. ‘In de afgelopen weken heb ik hem weer gebruikt. Maar ik moet een nieuwe kopen. We mogen dit niet meer doen zonder een zogenaamde “trekkrachtmeter”. Ja, je gelooft het niet. Omdat mensen vinden dat wij niet goed met dieren omgaan. Maar weet je: dit is mijn vak. Ik doe dit mijn hele leven al. Je gaat tegen een gynaecoloog toch ook niet zeggen hoe ze een tangverlossing moet doen? Natuurlijk, het gaat wel eens mis, net als in het ziekenhuis. Maar begrijp je dat dit voelt als een onvoorstelbare betutteling?’
‘We voelen toenemende frustratie over de burgers die ons vanuit hun stad gaan voorschrijven hoe we moeten boeren’
Bleef het maar bij betutteling. Het is veel erger. Boeren voelen een diepe frustratie over opgelegde regels, die contraproductief zijn en ook nog eens elke keer veranderen. ‘Eerst wordt het melkquotum afgeschaft, in 2015. Boeren mogen weer groeien! Talloze bedrijven investeren in nieuwe stallen. Wat gebeurt er? Drie maanden later gaat Nederland door het in Brussel afgesproken fosfaatplafond. Dat betekent dat je fosfaatrechten moet gaan kopen als je toch wil uitbreiden.’ Mensen vergeten dat een boerderij voor een boer zijn leven is. ‘En bijna iedere boer heeft de ambitie om één keer in zijn leven een nieuwe stal te bouwen.’ Maar dat wordt gefrustreerd en kapotgemaakt door regeltjes uit Brussel en Den Haag. Zo voelen veel boeren dat. ‘Natuurlijk is de milieuruimte er niet in Nederland voor zoveel dieren. Maar boeren hebben het gevoel dat ze onheus worden bejegend. Echt, ik ken boeren die de krant hebben opgezegd omdat ze het niet meer aankunnen, al die negatieve berichtgeving.’
Nog een voorbeeld: Verstraten moet verplicht een deel van zijn mest afvoeren, tegen betaling uiteraard. ‘En wat ik vervolgens tekortkom, moet ik aanvullen met dure kunstmest. Het is absurd. Dierlijke mest is veel beter voor de bodem.’ Het is het gevolg van politieke keuzes, die ver weg worden gemaakt, als compromis tussen uiteenlopende landen, belangen, regio’s en sectoren, met daarbij de lobby van de kunstmestindustrie. ‘Het is niet gek dat er bij veel boeren absoluut geen draagvlak is voor regels.’
Dit gebeurt allemaal tegen de achtergrond van een dramatische race to the bottom. Van heel veel kleine boeren zijn we op weg naar een handjevol grote, en ieder jaar moeten velen de sleutels van hun levenswerk inleveren. Het werk is zwaar, de financiële inzet is hoog, maar de marges zijn minimaal. Boeren zijn geen ondernemers, het zijn hard werkende leveranciers van bulkgoederen.
Dit is ooit een welbewuste keuze geweest van Nederland. Eind negentiende eeuw is door de overheid besloten om zich te richten op het leveren van commodities voor de wereldmarkt. Nederlandse boeren moesten veel maken voor weinig geld. Na de Tweede Wereldoorlog werd dit weer opgepikt en met hulp van Europees geld krachtig doorgezet. ‘Nooit meer hongerwinter’, zei Sicco Mansholt, de vader van het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid, en hij gaf boeren premies en minimumprijzen. Dankzij de reststromen uit de Rotterdamse haven, de sojaschroot en de palmpitten, had Nederland goedkoop veevoer. En met kunstmest konden ook de natuurlijke barrières worden geslecht. Zo is het in het dna gekomen van de Nederlandse boer: hoe meer, hoe beter.
Jos Verstraten heeft het als kind zien gebeuren. Zijn vader had nog kippen, varkens, koeien én suikerbieten, allemaal op negen hectare. Maar toen de schaalvergroting en specialisatie echt op stoom kwamen, kon dat natuurlijk niet meer. ‘Toen de legbatterij werd ingevoerd kelderden de eieren in waarde. Hier liepen vijfhonderd kippen los, maar dat kon niet meer uit, dus die vertrokken.’ In de jaren tachtig en negentig werd ook de laatste boer een specialist. Verstraten heeft nu vijftig hectare, met alleen maar melkkoeien.
De tijd van subsidies liep ten einde in de jaren negentig. Het was niet meer vol te houden. Maar Nederland sprong enthousiast op de trein van de liberalisering. Met in het achterhoofd het idee dat onze productietuin meteen een mooie showroom kon worden voor onze techniek, van voedersystemen en melkrobots tot slachtlijnen en broederijen.
Voor de burger was dit allemaal een uiterst gunstige ontwikkeling. Voedsel werd goedkoper dan ooit. Maar de inkomsten voor de boer kelderden, allereerst in de akkerbouw, waar de graanprijzen halveerden. Grond werd alleen maar meer waard, zegt Verstraten. ‘Door de lagere marges werd de behoefte om te groeien sterker. De teelt moest daardoor intensiever worden, om de opbrengst van die dure hectares weer te vergroten. Maar investeringen konden alleen nog maar worden gedekt door nóg meer te groeien.’ Maar de prijsstabiliteit verdween. ‘Door de afhankelijkheid van de wereldmarkt kwamen er veel meer pieken en dalen.’
Alleen de sterksten, die het allergoedkoopst kunnen leveren, blijven staande. De rest moet stoppen. Maar voor een boer is zijn bedrijf zijn levenswerk. Een boer zal er alles aan doen om niet te stoppen. Uitbreiden, nieuwe schulden aangaan, alles beter dan stoppen. Het is een race to the bottom.
Niet alleen de boeren zijn op, ook het land is op. Dat vertelt Jan Willem Erisman in een telefonisch gesprek. Hij is hoogleraar integrale stikstofstudies en directeur van het Louis Bolk Instituut in Bunnik. Volgens hem is stikstof, mest dus, een manier om de productie flink omhoog te krijgen. Maar er zit een verborgen kostenplaatje aan. ‘De prijs is dat je de natuur uitschakelt, vooral als je dat met kunstmest doet. De bodembiologie wordt er volledig door verstoord. De bodemkwaliteit neemt af. Op termijn nemen de meeropbrengsten ook af, terwijl de verliezen naar het milieu toenemen.’ Dat heeft grote gevolgen buiten de akkers en weilanden. Natuurgebieden verzuren en de biodiversiteit neemt af.
Stikstof is maar één van de problemen, zegt Erisman. ‘Een ander is het verdwijnen van landschapselementen door de specialisatie. Alle randen moesten worden gebruikt, tot aan de slootkant. Alles wat niet hoogrenderend is, verdween. Bloemrijke gewassen, zoals koolzaad of fruit, zijn steeds meer vervangen door hoogrenderende gewassen. Met alle gevolgen van dien voor de insecten, en dus ook voor de weide- en akkervogels.’
De overheid ontdekt keer op keer een nieuw probleem. Maar het antwoord bestaat telkens uit regels, zegt Erisman. ‘Die worden per dossier vastgesteld. Minder fosfaat. Minder stikstof. Minder ammoniak. Zo proberen we de boer, die noodgedwongen intensiveert, met regels in het gareel te dwingen. Nu is het fosfaat geregeld, zegt men. Ik geef je op een briefje dat later dit jaar de stikstof weer op de agenda komt. En dan het klimaat. En dan weer een deltaplan biodiversiteit. Zo gaan we van probleem naar probleem, met steeds gedetailleerdere regels over wat boeren allemaal wel en niet mogen doen.’
Hoe meer regels je uitvaardigt, hoe meer onduidelijkheid er is, zegt Erisman, want al die regels worden telkens weer gewijzigd, er wordt tegen geprocedeerd en dan vervolgens toch weer gehandhaafd. ‘Zo lok je ook fraude uit. Dat is geen goedpraten. Fraude moet worden bestraft. Maar ik vind dat het systeem dit wel in de hand werkt. Het beperkt de vrijheid van een boer om het naar eigen inzicht goed te doen. Een boer wil ook een goed bedrijf nalaten aan zijn zoon, met vruchtbare grond. Maar hij moet telkens reageren op kortetermijnbeleid, terwijl hij geen marges heeft.’
De grote weeffout in onze kapitalistische economie is, paradoxaal genoeg, dat we onze kapitaalbalans niet goed bijhouden. Kapitaal is niet alleen geld. Op een degelijke kapitaalbalans staan ook andere vormen van kapitaal, zoals arbeid, kennis, grondstoffen. Maar ook sociaal kapitaal en cultureel kapitaal. Die kunnen opbrengsten genereren, rendement, zowel materieel als immaterieel. Een verstandige ondernemer zorgt ervoor dat hij met die opbrengst altijd eerst zijn kapitaal onderhoudt. En als hij inteert op een van zijn kapitaalvoorraden trekt hij dat van zijn opbrengsten af.
Toch is dit precies wat we in onze economie, en de landbouw in het bijzonder, vergeten. We staren ons blind op de kortetermijnopbrengsten, en dan vooral de financiële cijfers, en om die te maximaliseren mogen we kapitaal aan de inputkant erdoor jagen. Met behulp van kunstmest krijgen we onnatuurlijk goede oogsten, maar we teren in op het natuurlijke kapitaal, zoals de bodem. Dus eigenlijk verarmen we. Maar datzelfde gebeurt feitelijk ook op sociaal vlak. We onderwerpen boeren aan de tucht van de wereldmarkt met haar minimale marges, die alleen de boeren overlaat die hard en zakelijk zijn en op de centen letten, ieder voor zich. Maar daardoor verdampt het sociale kapitaal, het vertrouwen, de solidariteit, het morele kapitaal wellicht, die nodig zijn om een sector te laten bloeien.
‘Een boer moet telkens reageren op kortetermijnbeleid, terwijl hij geen marges heeft’
Zo bezien zijn de verzuring van de bodem en de verzuring van de relaties twee kanten van dezelfde medaille. En dat is niet de boeren aan te rekenen. Dat doet het hele systeem. We zijn met z’n allen de stoelpoten onder onze landbouw aan het wegzagen, omdat we zo graag hoog willen zitten.
Het is een harde analyse, maar Jan Willem Erisman is het daar volmondig mee eens. ‘We teren in op ons kapitaal. Sterker nog, om de groei te maximaliseren, hebben we de banden met dat kapitaal doorgesneden. Het gaat alleen nog om maximale productie, maar de verbinding met de grond, de boereninkomens, de bodem, die is losgemaakt.’
Dit is allemaal geen hogere wiskunde. En toch, als je een boer vraagt hoe hij deze ellende door moet komen, zal hij zeggen: een stal bijbouwen. Jos Verstraten lacht. ‘Het is waar. De boer, hij ploegde voort. Hij blijft doen wat hij altijd heeft gedaan. Het is zoals Darwin zei: alleen als je je aanpast, kun je overleven. Maar veel boeren zijn helemaal geen echte ondernemers, die willen zich helemaal niet aanpassen.’
Zijn zoon Lukas, die is aangeschoven aan de keukentafel, beaamt het. ‘Bij ons op de opleiding gaat het ook nog steeds om één ding: hoe kun je de kostprijs verlagen.’ Die mindset is niet weg te krijgen. Sommige boeren dromen nu van écht groot, zegt zijn vader. ‘Twee kilometer verderop heb je een boer met drieduizend koeien, de grootste van Nederland. Maar dat gaat niet werken hier. Dat kan misschien in de Verenigde Staten, maar in Nederland boer je in de kleine achtertuin van burgers.’
Die groeidrang is inherent aan het hele systeem, zegt Erisman. ‘Alle bedrijven waar een boer contact mee heeft, verdienen aan hem: de banken, de zaadleveranciers, de machinebouwers, de retailbedrijven, de loonwerkbedrijven. Allemaal hebben ze er baat bij als hij intensiveert, met meer zaad, meer leningen en een nieuwe melkrobot.’ Erisman ziet het met eigen ogen gebeuren op Schiermonnikoog, waar hij een project heeft met zeven boeren die moeten inkrimpen. ‘We willen over naar een meer extensieve bedrijfsvoering. Twee jaar lang zijn we bezig. En dan komt de Rabobank ineens langs en die haalt een boer over om een nieuwe stal te bouwen. En hoe financiert hij dat? Met meer koeien!’
Dick Veerman, die als hoofdredacteur van de nieuwssite foodlog.nl de sector heel goed kent, pleit al jaren voor een koersverandering. Hij windt er in een telefonisch gesprek geen doekjes om. ‘Ook als je de ecologie buiten beschouwing laat en alleen bedrijfseconomisch kijkt, dan zie je dat het over is. Het is op. Het geleend kapitaal en de risico’s van boerenbedrijven staan in geen enkele fatsoenlijke verhouding meer tot de winstcapaciteit die in goede jaren te maken valt. De grondprijzen stijgen, en onze producten zijn te duur geworden voor de wereld.’ Kortom, het doek zou moeten vallen voor bosjes boeren. ‘Maar het doek kan niet vallen, omdat er nog leningen moeten worden afgelost.’ Hoeveel? ‘Dat weet niemand. Niemand krijgt de opdracht om het eens goed uit te rekenen. Ik heb eens een schatting gemaakt samen met een bankier die de sector goed kent. Wij kwamen, voor alle boerensectoren, uit op een bedrag in de orde van tien of twintig miljard euro.’ En daarom gaat iedereen door.
Daarbij komt de ideologie waar boeren al bijna 150 jaar van doordrenkt zijn. ‘Namelijk dat-ze-de-wereld-moeten-voeden. Dat is een kwalijke en onzinnige metafoor. Fransen en Duitsers leren dat helemaal niet. Het is opium voor het boerenvolk, zou Marx zeggen.’
Erisman beaamt het: ‘De wereld voedt zichzelf al. Netto produceren wij meer dan genoeg. Even los van de verdeling. We produceren zelfs zoveel dat we veertig procent kunnen verkwisten. En dat we ons een luxe vleesdieet kunnen veroorloven.’
De race to the bottom heeft gewerkt. We zitten op de bodem. En nu? Uiteindelijk zullen we toe moeten naar een grondgebonden melkveehouderij, zegt Veerman. Grondgebonden betekent dat er niet meer dieren zijn dan de eigen grond kan hebben. Het veevoer komt van eigen terrein en de mest wordt op eigen terrein verwerkt. ‘De strijd om veevoer in de wereld zal toenemen. Die gaan we niet winnen van de Aziaten. De grootte van de veestapel is dus gebonden aan wat we zelf aan voer kunnen bieden. En voor de koe is dat in de vorm van gras. Meer is niet meer rendabel.’
Verstraten denkt ook in deze richting. Hij is met een aantal boeren in zijn regio bezig om meer circulair te gaan werken. ‘We proberen slimmer te bemesten, en ook andere producten te maken van mest. We willen andere gewassen telen, zodat we minder een monocultuur hebben en de bodem beter wordt.’ Maar het is heel erg lastig. ‘Het effect merk je pas op de lange termijn. En de marges zijn heel laag. We hebben heel weinig speelruimte om eens wat uit te proberen.’
Om die marges groter te maken, zullen boeren dus zelf meer waarde moeten toevoegen aan hun product, zegt Verstraten. ‘FrieslandCampina doet dat goed, door merken te creëren die net wat meer opbrengen, met al hun toetjes en de hele reutemeteut. Maar goed, hoe doe je dat hier, in de Peel? Hier zit de bulkproductie. “Schrale Peelgrondkaas”, dat gaat niet zo goed verkopen. Ik zie nog niet direct een oplossingsrichting.’
Misschien moeten we denken vanuit een driedeling, zegt Veerman: ‘Een deel van de boeren slaagt erin om nieuwe merken op te zetten waarmee ze zich onderscheiden en meer verdienen. Friese melkveehouders verzinnen dan bijvoorbeeld Friese merken, gebaseerd op dat mooie Friese landschap. Een andere groep boeren wordt binnen de bestaande, maar qua ledental afgeslankte coöperaties leverancier voor bestaande merken.’ Om bij het voorbeeld van de toetjes te blijven: die leveren dan alleen nog maar Mona-melk. ‘De derde groep bestaat uit grootschalige, vrij ondernemende bedrijven. Zij vullen de vraag van Mona aan met hun eigen productie op basis van contractprijzen. De Mona-boeren verdienen aan het merk van hun coöperatie; de vrije producenten zullen het op kostprijs en hun inschatting van de grondstoffenmarkt moeten redden. Met deze oplossingsrichting kunnen we de ongebreidelde productiedrang tegengaan, maar wel binnen het vrije ondernemerschap dat boeren zo graag willen.’
Iedereen is het ermee eens: er moet echt een transformatie komen, het systeem is volledig vastgelopen. Om een transformatie te begeleiden, moet de overheid nu allereerst stoppen met het uitvaardigen van regeltjes voor de korte termijn, vindt Erisman. ‘Het is echt cruciaal dat we de integrale langetermijndoelstellingen vastzetten. We moeten de kaders afspreken vanuit de maatschappelijke waarden, ons kapitaal. Klimaatverandering stoppen? Dan wordt het doel dat we in 2040 geen fossiele brandstoffen meer gaan gebruiken. Maar ook gezonde bodems, natuurbehoud, schone lucht, water, noem maar op. Die doelen moeten we vastleggen in integrale kaders.’
Dat is veel beter dan alleen maar losse maatregelen nemen, over ammoniak of slootranden. ‘Hoe de boeren de doelen bereiken, mogen ze zelf weten. De een zal gaan voor hi-tech, met kunstvlees voor mijn part. De ander zal biologisch gaan boeren. Ook goed. Laat alles zich maar parallel ontwikkelen. Voorwaarde is dat we allemaal toewerken naar de integrale doelen, die we nu al vaststellen. Wie daar uiteindelijk niet aan voldoet is zijn vergunning kwijt. Dan komen we van de regeltjes af, dan hebben we vrijheid en toch duidelijkheid. Dan pas krijg je echte innovatie.’
Kunnen we nog wel de tweede landbouwexporteur ter wereld zijn? ‘Misschien wel. Niemand doet na wat wij hier presteren. We produceren nu drie keer meer dan we consumeren. Dat zal wel minder worden, maar we kunnen wel nummer één zijn in duurzaam geproduceerd kwaliteitsvoedsel. Alleen is dat dan de resultante van het proces. Niet het doel op zich.’
De naam van Gijs Korvers is gefingeerd. Zijn echte naam is bij de redactie bekend
Gerelateerde artikelen
- We moeten waarde uit het bos halen (overig)
- De Bruderhof (1) - Een dorp zonder geld (Karavaan der Zotten)
- Hete hangijzers in het voedselsysteem (3) - Keurmerken (De Groene Amsterdammer)
- Zingende akkers in rivierenland (De Groene Amsterdammer)
- De toekomst is van kurk (De Groene Amsterdammer)
Gebruikte Tags: duurzaam, economie, landbouw, voedsel