De Groene Amsterdammer 34 (24 augustus 2022)
Duet met een witte kwikstaart
Wat zijn mensen toch gekke wezens, dat ze de natuur willen temmen, zingen de vogels, in de muzikale landschapsvoorstelling Het verdriet van de Zuiderzee.
- Lees ook: Theo Maassen en Thomas Hertog over de kosmos (De Groene Amsterdammer)
In het midden Keja Klaasje Kwestro als Grietje in Het verdriet van de Zuiderzee © Ben van Duin
‘Een paling heeft twee harten, een paling heeft twee geslachten, tot zij bepaald heeft wat het beste voor hem is’, wordt er gezongen in de voorstelling Het verdriet van de Zuiderzee. ‘Waarom? Niemand die het weet. We denken alles te kunnen weten, maar misschien is dat het probleem.’ In de muzikale mijmeringen van mensen én vogels wordt verwonderd gekeken naar de pogingen van dat gekke wezen, de mens, om de wildernis te temmen. Een paling heeft twee harten, dat is een biologisch feit, maar eigenlijk heeft de mens dat ook, is de suggestie. Mensen moeten kiezen welk hart ze volgen, het hart van de zekerheid en de beheersing, of dat andere hart: de natuur, de onzekerheid… de liefde?
Het verdriet van de Zuiderzee is gemaakt door Orkater en De Lawei, de schouwburg in Drachten. Het is ruimtelijk theater, vol muziek en natuur. De vogels stijgen als een Grieks koor steeds weer uit boven de particuliere leventjes van de personen op het toneel. De hele omgeving stijgt uit boven de particuliere levens die daar tijdens de voorstelling bij elkaar spelen en kijken. Het houten decor met zeilen, touwen en doeken die boten en golven en schuimkoppen voorstellen, is heel ruim opgebouwd, midden in een weids landschap. Aan alle kanten zijn we omringd door de uitgestrekte Friese velden, waar het verhaal zich ook afspeelt, met vóór ons het eindeloze IJsselmeer dat vandaag spiegelglad is. Boven ons dartelen zwaluwen en voor ons dobberen de zwanen, de meeuwen, de eenden en de aalscholvers in een lieflijke stilte.
Dat lieflijke is nu meteen het probleem. Op het IJsselmeer kan het af en toe best stormen, maar verder is het natuurlijk een braaf watertje geworden vergeleken bij vroeger. Vroeger was hier zee, woeste zee. Hier was paling, haring en ansjovis, hier waren garnalen en bot, er waren dorpjes die leefden van wat de natuur hen bracht. Er waren kliffen en overstromingen, er waren zoute golven en zelfgebouwde golfbrekers om het leven te beschermen. En nu? Een watersportmeer dat jaar na jaar verarmt, dat ingesloten wordt door windmolens, windmolens en nog eens windmolens. Links voor ons zien we de strakke dijken van de Noordoostpolder, daarachter ligt Flevoland. Allemaal mogelijk gemaakt door het modernste staaltje techniek dat de Nederlandse geest in de eerste helft van de twintigste eeuw wist neer te zetten: de Afsluitdijk, die in 1932 de Zuiderzee voorgoed bedwong. Exit stormen, rampen en onzekerheid. Nu konden we land gaan bouwen, voedsel gaan telen, nooit meer honger! De vissers protesteerden, ze waren hun levensonderhoud kwijt, ‘maar de dijk’, zingen de vogels in de voorstelling, ‘de dijk is als de tijd, die kun je niet stoppen’.
De twee harten van de mens worden in het stuk neergezet door twee broers: Inne en Minne Minnes de Vries, gespeeld door Jasper Stoop en Nick Livramento Silva, die zijn tekst grotendeels voordraagt als poëzie en spoken word. Inne en Minne zijn twee onbeduidende palingvissertjes, uit het dorpje Oudemirdum, die met lede ogen moeten toezien hoe de dijk gesloten wordt en hun hele manier van leven in gevaar komt. Maar ze reageren verschillend. Inne droomt van succes en vooruitgang, als het geen grotere aak kan zijn om te vissen op de Noordzee dan is het wel een boerderij in de polder, compleet met trekker, kunstmest en een echte Opel. Hij wil vooruit en hij schrijft zich in voor het polderprogramma. Zijn jongere broer Minne ziet dat anders. Hij wil bij de paling blijven, hij wil de zee niet kwijt, hij begrijpt niet waarom je meer moet hebben dan je nodig hebt en hij begrijpt ook niet dat je ooit je boot vaarwel kunt zeggen.
‘De mens wil wroeten, bouwen en weer afbreken. Kunnen we onszelf nog wel beteugelen?’
Grietje, de bruisende derde (of eerste) in het verhaal, zoekt de confrontatie met Minne, ze vindt het niks, dit leven, ze wil het dorp uit waar ze elke dag bokking moet verkopen in de winkel van haar ouders, ze wil de wereld ontdekken, en daarom gaat ze mee met Inne. Maar Grietje’s hart is ook verscheurd, bij Grietje strijden natuur en maakbaarheid om voorrang. Haar plannen passen wel bij de een, maar haar hart verlangt naar de ander. Waarom, roept ze ineens vertwijfeld uit naar Minne, ‘waarom wil ik dan toch dat je me meeneemt naar de zee, en onder de blote hemel over me heen waait, en me voert aan de wind?’
De dijk gaat door, de dijk is de tijd, en die hou je niet tegen. ‘We gaan stap voor stap de zee ontginnen’, belooft een ambtenaar van ingenieur Lely, maar niet getreurd, het leven wordt alleen maar beter. ‘De grond die wordt voor jullie. Jullie boot wordt de boerderij, jullie bot wordt kool, jullie spiering wordt spruitjes en jullie paling wordt piepers.’ Iedereen die wordt geselecteerd krijgt een baan, en eeuwige steun van de staat! Alleen Minne en de vogels waarschuwen: let op, straks sta je de rest van je leven te werken in een gigantische fabriek waar je boutjes aan ringetjes moet doen, de hele dag.
Vlnr. Keja Klaasje Kwestro, Jasper Stoop, Manoushka Zeegelaar Breeveld, Nick Livramento Silva en Simme Wouters in Het Verdriet van de Zuiderzee © Ben van Duin
Inne en Minne hebben echt bestaan, vertellen de gidsen van Natuurmonumenten die ons vlak voor de voorstelling een rondleiding geven in dit overigens ontoegankelijke natuurgebied. De broers Inne en Minne Minnes de Vries waren zogenaamde ‘kantjesvissers’, die met hun ondiepe tjottertje niet de diepe zee op konden maar het kleine werk aan de oever deden. Er ligt nog een oud schuilhaventje van Minne, een klein inhammetje, dat met oude houten palen afgeschermd werd van de zee. Boven op het land staat nog zijn boerderij, van waaruit hij een paar keer per week te voet 25 kilometer naar de afslag in Lemmer liep om zijn vis te verkopen, met zijn zonnehoed en grote snor. Het waren arme vissers, kantjesvissers was een beetje een denigrerende naam. Ook zijn broer Inne had een eigen schuilhaventje dat nog steeds bestaat, een stukje verderop. Maar niet lang nadat de Afsluitdijk was gesloten, in 1932, besloot de historische Inne zijn netten achter zich te laten. Hij is daadwerkelijk kolonist geworden in de nieuwe polder. Minne daarentegen weigerde zijn oude leven op te geven. Zolang er nog wat zat, bleef hij vissen, tot het in 1939 echt op was. De laatste visser van de Zuiderzee sleet uiteindelijk zijn dagen als vioolspeler en grappenmaker op feesten en partijen, totdat hij in 1962 berooid overleed, 82 jaar oud.
Het gebied heet ‘Oudemirdumerklif’ omdat hier over een hele strook een klifachtige helling staat. De grond bestaat uit zand met daaronder keileem, een kleiachtige substantie die door de gletsjers van de laatste ijstijd hierheen is gebracht. Her en der zijn grote zwerfkeien gevonden die oorspronkelijk uit Midden-Zweden blijken te komen, veertienhonderd kilometer verderop. De Zuiderzee beukte regelmatig op deze grond en zo zijn er op drie plekken in Friesland nog heuse kliffen bewaard gebleven, een soort duinenrijen van leem van een paar meter hoog, oneerbiedig gezegd.
Ook Grietje Bosker is een historisch personage, niet als minnaar van de broers, maar als eerste vrouw die over de Afsluitdijk liep. Toen de dijk officieel geopend werd, op 28 mei 1932, sprong zij uit een bootje en liep ze met opgetrokken rok de dijk over, tussen de hoogwaardigheidsbekleders door. Daar zijn nog filmbeelden van. In het stuk wordt zij fantastisch neergezet als een authentieke, ontembare vrouw, door Keja Klaasje Kwestro. Ze springt en roept en danst en beent het weiland door, dartelt achter echte vlinders aan. De hele ruimte is van haar. Tegen het eind, als ze treurt om hoe haar leven geworden is, loopt ze een keer honderden meters van het podium af, bijna uit het zicht. Inne vertelt dan dat ze dat altijd doet. Ze wil dit niet meer, dit kunstmatige leven in de kale polder. Ze mist de liefde. Maar dat heeft ze aan het eind van haar leven pas door. ‘Je werkt alleen nog maar’, bijt ze Inne dan toe. ‘Je bent half geworden. Je hebt jezelf drooggelegd.’
De bouw van de Afsluitdijk wordt altijd gepresenteerd als een nationalistisch verhaal, als triomf op de natuur, vertelt Geert Lageveen, regisseur en schrijver van het stuk. Toen De Lawei, de schouwburg in Drachten, hem in 2019 vroeg om een stuk over de Zuiderzee te schrijven, is hij helemaal in de geschiedenis gedoken. ‘Dat triomfantelijke vooruitgangsverhaal is nog steeds het verhaal dat je in het Waddencentrum te zien krijgt.’ Voor een deel terecht, want de overstromingen zijn verleden tijd, en het IJsselmeer is een belangrijk zoetwaterreservoir voor Nederland geworden. ‘Maar dat is vergezeld gegaan van een ecocide, de dood van een heel ecosysteem. Het rijke gradiëntensysteem, van zoet naar zout, met alle tussenvormen, is vervangen door een harde grens tussen zoet en zout water. De haring, de ansjovis, alles is weg. Vanuit Enkhuizen kon je dolfijnen zien springen. De zeehonden hebben het nog een paar jaar uitgehouden, bij Urk, maar zijn ook verdwenen. Nog ieder jaar knallen de palingen op de dijk, die denken dat je er nog door kan. Het is een slap, ondiep meer geworden.’ Volgens Rijkswaterstaat zijn er te weinig planten, algen en bacteriën om voldoende voedsel te produceren voor de vogels en vissen. Ook biedt de strakke Afsluitdijk onvoldoende beschutting voor vissen en zijn er te weinig overstromingsgebieden die vissen en insecten nodig hebben voor de voortplanting. ‘Er zijn allerlei projecten om dit te verbeteren. Er is nu een vissluis gebouwd door de Afsluitdijk. Het gebied is nog steeds rijk aan vogels. Maar de zee hebben we in feite vermoord.’
‘Een zee kan niet dood’, roept Inne in het stuk. ‘Alles kan dood’, antwoordt Minne. Dat is wat Lageveen de mensen wil meegeven, zegt hij. ‘Het gaat me niet om de vraag of de Afsluitdijk fout was, maar om de vraag of mensen zichzelf nog kunnen beteugelen. De mens wil wroeten, graven, bouwen en weer afbreken, dat klinkt als een mantra in het stuk. Maar we staan wel op het punt in de geschiedenis dat we onszelf misschien wél een keer moeten beteugelen.’ Lageveen wilde daar een brechtiaanse ethische vertelling over maken, poëtisch ook, in een stuk waar de liefde en het menselijke verhaal centraal staan.
Minne wil bij de paling blijven, hij wil de zee niet kwijt. Hoe kun je ooit je boot vaarwel zeggen?
Aan het eind van het stuk leggen de vijf acteurs en de drie muzikanten hun rol als mens weer af en zijn het ‘gewoon’ weer vogels. Vogels die even voor mens hebben gespeeld. Ze zingen over een stad in de wolken waar het goed is, over ‘wolkenkoekoekstad’. Dat komt een beetje over als een zoethoudertje, eerlijk gezegd, alsof we maar moeten dromen en dan komt alles goed. ‘Maar dat is niet hoe ik het heb bedoeld’, zegt Lageveen. ‘Wolkenkoekoekstad komt echt voor in het stuk De vogels van Aristophanes, uit 214 voor Christus. Het is een stad in de wolken die door vogels gebouwd is. Ik wilde namelijk niet een menselijke oplossing presenteren. Maar ik wil mensen wel aansporen om het minder uit zichzelf te halen. Ik heb het idee dat een andere manier van leven meer van buiten moet komen, uit de natuur zelf.’
Nick Livramento Silva als Minne Minnes en Harald Austbø op cello in Het Verdriet van de Zuiderzee © Ben van Duin
Om die natuur een plek te geven in het stuk heeft Lageveen samengewerkt met een wel heel bijzondere componist, Sytze Pruiksma. Zijn specialiteit is muziek maken met en over vogels. ‘Ik wilde eigenlijk bioloog worden’, vertelt hij, ‘maar het werd het conservatorium. Ik doe allerlei projecten op het grensvlak van muziek en natuur, nu ook samen met mijn vriendin, Nynke Laverman, en we zijn in ons leven continu bezig om de natuur een plek te geven. Eigenlijk wil ik een vogel zijn.’ In dit stuk wordt de droom werkelijkheid, want Pruiksma is koekoek én drummer. Maar hij gebruikt meer dan de drums. Hij maakt ook continu vogelgeluiden. ‘Ik doe dat met een speciaal Chinees vogelfluitje, dat ik een keer van een vogelvanger heb gekregen. Ik kan daar alle wadvogels mee nadoen.’
De natuur een rol geven in het stuk en in de muziek, dat bedoelt Pruiksma letterlijk. ‘Als er een scholekster overvliegt, probeer ik hem te verleiden tot een duet. Ik kopieer zijn geluid, en als ik dan een variatie doe, varieert de scholekster terug. Ik heb in deze voorstelling een keer een duet gehad met een groep meeuwen, met een boerenzwaluw, met een witte kwikstaart. Dat is echt te gek, het is magie. En ik zie dat het mensen ontroert, die staan versteld van wat er gebeurt. Dan word je één met het landschap.’
De muziek wordt gespeeld door Pruiksma, op drums, Radek Fedyk, die gitaar, trompet én accordeon speelt, en Harald Austbø, cellist. Samen hebben ze de compositie geschreven. Het gaat heen en weer, van sferische, ambient-achtige muziek, tot opzwepende ritmische oermuziek. Door de soundscapes van de elektrische gitaar en de ritmes doet het soms denken aan de uitgesponnen liedjes van de Britse band Radiohead. ‘Dat is een compliment’, zegt Pruiksma, ‘dat is mijn favoriete groep.’ Maar het gaat Pruiksma nooit om de muziek alleen. ‘Mijn thematiek is altijd, allereerst, liefde. Liefde voor elkaar. Liefde voor het landschap. Liefde voor het eten. “Waarom doen jullie mensen zo moeilijk als het om liefde gaat?” vragen de vogels op een gegeven moment aan het publiek. Voor mij is dat de kernscène.’ De scène wordt gevolgd door hilarische versiertips van allerlei opeenvolgende vogelsoorten. Hoe weet je wie je moet kiezen? Gewoon, zegt de kemphaan, je hupst wild heen en weer, en je laat je witte achterste zien, en je concurrent doet het ook, en als het vrouwtje het jouwe dan het mooist vindt, dan is dat de ware. Zo simpel als wat.
‘Een ander kernthema voor mij is dat de mens altijd meer wil. Minne wil bij zijn simpele bootje blijven, hij ziet de diamanten groeien op het water. Maar de rest van de wereld wil groei. Mensen willen niet simpeler gaan wonen, maar groter. Ze willen ingrijpen en oplossen. Als we dat een bepaald personage hadden laten zeggen, een boer bijvoorbeeld, dan was dat een beetje aanvallend geweest. Maar de vogels, die kunnen dat zeggen. Die zijn hier een beetje de nar in het verhaal, de narren die ons de waarheid vertellen.’
En dan die paling, die blijft me bij. De paling die we met onze wetenschap nog steeds niet begrijpen, die naar Amerika zwemt en weer terug, de paling die twee harten heeft. Een paling kan niet zonder vrijheid, die is niet te kweken, zingt Minne. De kunst is dus om daar iets eerder dan pas aan het eind van je leven achter te komen.
Gerelateerde artikelen
- Nederland volledig vegan: het kán (De Groene Amsterdammer)
- Hoe Hollandse zaadbedrijven de wereld veroverden (De Groene Amsterdammer)
- 'Ik ben keiblij dat ik dit mag doen' (De Groene Amsterdammer)
- Wat vogels ons leren over landbouw (De Groene Amsterdammer)
- Theo Maassen en Thomas Hertog over de kosmos (De Groene Amsterdammer)
Gebruikte Tags: cultuur, natuur