De Groene Amsterdammer 40 (2 oktober 2024)
Tuinders willen zelf ook weten hoe duurzaam ze zijn
Innovatieve groentetelers berekenen tot in detail de ecologische voetafdruk van hun kas. Dat maakt in één klap helder wanneer een kas wel of niet duurzaam is. Energie is in Nederland de grootste bottleneck.
- Lees ook: Hoe plunder je een land? (Trouw)
Tomaten onder ledverlichting in januari © Peter Boer / Bloomberg / Getty Images
Wie kent het niet: de eco-twijfel die toeslaat als je tegen het schap aanloopt met daarop een aanlokkende krat vol glanzende tomaatjes, ‘recht uit de Hollandse kas’. Maar het is nog winter! Dan toch maar biotomaten, uit Spanje, of liever die knolselderij uit het seizoen?
‘Duurzaamheid betekent voor iedereen weer wat anders’, reageert Jelte van Kammen. ‘We worden er horendol van. Elke supermarkt komt weer met eigen keurmerken of eisen. De een vindt dat kassen te veel energie kosten en wil liever groente uit Zuid-Europa, waar het zonnetje meer schijnt. De ander maakt zich zorgen om watertekort in Spanje en de derde kijkt alleen naar biodiversiteit. Maar wanneer kun je het nu wel of niet duurzaam noemen? Ik wil dat nu ook weleens weten.’
Van Kammen is directeur van Harvest House, een van de grootste vruchtgroentecoöperaties in ons land. Met 71 leden heeft Harvest House zo’n twaalfhonderd hectare kas onder z’n hoede waar tomaten, paprika’s of komkommers worden geteeld. Alle verkoop en distributie verloopt via hun hoofdkantoor in het Westland, recht aan de A4.
Een paar jaar geleden stuitte Van Kammen op een mogelijke oplossing. ‘Met software van Ecochain konden we de milieu-impact van de hele keten berekenen. We hebben dit vervolgens onder al onze leden ingevoerd, onder de naam HortiFootprint.’ Alle aangesloten tuinders hebben intussen al drie jaar lang nauwkeurig ingevuld wat voor grondstoffen en materialen ze gebruiken, van de voedingsstoffen in het water tot en met de ijzeren haakjes waarmee ze de planten ophangen. De HortiFootprint-score laat tot in detail hun milieu-impact zien, op zestien duurzaamheidsaspecten, zoals water, mest, bestrijdingsmiddelen, grondstoffen of energie, per kilo product.
Wat maakt een kas wel of niet duurzaam? Wat is het verschil met geïmporteerde groenten uit Spanje of Tunesië? En passen Nederlandse kassen sowieso wel in een duurzame economie? Een korte sessie grasduinen in de cijfers geeft al meteen een paar interessante aanwijzingen. Allereerst is het duidelijk dat het grootste probleem in Nederland energie is. Planten vragen veel warmte en dat kost veel punten, afhankelijk van hoe duurzaam je warmtebron is. Kassen in Spanje of Noord-Afrika hebben dat probleem veel minder, maar die lopen weer aan tegen waterschaarste en uitspoeling van meststoffen. En er valt nog iets op: 98 procent van de impact vindt plaats in de teeltfase, en daarmee vallen verpakking en transport met hun impact bijna weg.
In de kas bij Arco Vreugdenhil staan op een veld tot aan de horizon alleen maar paprikaplanten. 230.000 stuks met allemaal drie stengels die elk ruim 25 kilo paprika kunnen dragen. De planten staan in langwerpige bakjes steenwol en krijgen al het benodigde water en voeding via een druppelsysteem, dat ook weer opvangt wat er weglekt zodat het hele systeem gesloten is. Her en der hangen zakjes waar sluipwespen of andere plaagbestrijders uit voortkomen. De oogstkarretjes rijden tussen de rijen door op buizen die ook meteen de verwarming vormen, lekker naast de wortelkluit, en de teeltmanagers hebben een fiets nodig omdat ze anders niet voor de pauze terug zijn van hun controlerondje. Alles is geoptimaliseerd, zelfs de dosering van de voeding, die door AI op het juiste moment van de dag en het seizoen wordt afgestemd. En zo zijn de paprika’s vroeg in het voorjaar al rood. ‘De plantjes gaan er in december in, en van half maart tot november blijven ze paprika’s produceren. Alleen in de wintermaanden produceren we dus niets. Dan zijn we afhankelijk van Spaanse telers’, vertelt Vreugdenhil, de chief financial officer van de Rainbow Growers Group in Wieringermeer.
Met 110 hectare behoort het bedrijf tot de top-drie in paprikaland. Samen met een groep vrienden stond Vreugdenhil in 2007 aan de wieg van AgriportA7, een bedrijventerrein met onder meer grootschalige glastuinbouw en datacenters. ‘We hebben voor de kassen zelf de hele elektra aangelegd en bedrijven als Google of Microsoft kwamen daarop af’, vertelt hij.
Het glastuinbouwbedrijf is de elektriciteitsleverancier van het complex met een zogeheten warmtekrachtkoppeling, een eigen gasgestookte centrale, die drie producten oplevert: warmte, CO2 en elektriciteit. De warmte en de CO2 gaan de kas in, de elektriciteit wordt voor een deel verkocht. De kas fungeert als een efficiënte en regelbare gascentrale. En zo produceert de tuinbouw maar liefst twaalf procent van de stroom in Nederland – maar daar staat tegenover dat de sector ook veel gas en stroom verbruikt en zo voor zo’n vier procent van de Nederlandse broeikasgassen zorgt. Terwijl 85 procent van de productie voor de export is bestemd.
Vreugdenhil zag in 2009 al dat er iets moest gebeuren, vertelt hij. ‘De gasprijs steeg en we zagen al aankomen dat Groningen dicht zou moeten. We waren veel te afhankelijk van gas. Toen zijn we gaan boren naar geothermie.’ De boorput is twee kilometer diep en haalt daar water naar boven van negentig graden. Intussen staat er naast de kas alweer een nieuwe boortoren, ter voorbereiding op de volgende kas die ze willen bouwen. ‘Maar geothermie gebruiken we alleen voor de basislast, we kunnen niet te veel opboren, want die warmte kunnen we anders niet kwijt. Voor de koude maanden hebben we toch nog e-boilers nodig. Die halen stroom van het net als er te veel aanbod is. Wij maken daar warmte van en gebruiken de stroom. Alleen als de stroomprijs hoog is, zetten wij de warmtekrachtkoppeling weer aan.’
De paprikakassen gebruiken zo driekwart minder gas dan in 2007. Maar dat brengt meteen een uitdaging met zich mee, vertelt Vreugdenhil. ‘Hoe komen we nu aan CO2? Want dat hebben de planten nodig om goed te groeien. Moeten we dat uit de buitenlucht gaan halen? Of moeten we slimmere teeltmethoden kiezen?’
Hij is ervan overtuigd dat het nog duurzamer moet. ‘We moeten minder energie gaan gebruiken, zowel voor onze eigen businesscase als voor het milieu. Die twee gaan voor mij hand in hand.’ Daarom gebruikt hij ook de software van Ecochain, waarmee je de milieu-impact kunt berekenen.
Jelle Posthuma van Harvest House staat in contact met alle leden die het systeem gebruiken. Op zijn laptop geeft hij een inkijkje in het dashboard. Hij kan selecteren per teler, per kas, of hij kiest tomaat, paprika of komkommer – de drie grote vruchtgewassen in de Nederlandse glastuinbouw. Bij elke klik verschijnt er een rijtje ‘kenmerken’, zoals energie, landgebruik, afval, watergebruik, meststoffen of gewasbescherming, en die zijn ook allemaal weer gesplitst in subkopjes. Al die kenmerken worden samengevoegd tot scores op het vlak van klimaatverandering, grondstofgebruik, watervervuiling en watergebruik, en alles bij elkaar telt dat weer op, via een wetenschappelijke weging, tot één HortiFootprint-score.
Zijn cijfers laten zien dat de grootste uitdaging in Nederland te maken heeft met energie. De hightechkassen van de telers die meedoen hebben namelijk gesloten systemen, dus mest of chemie komt de kas niet uit. Ook al het water wordt weer opgevangen en teruggepompt. De grootste uitdaging is energie en de uitstoot van CO2. Maar hoeveel dat is, is helemaal afhankelijk van de kas. Voor paprika’s loopt dat uiteen van één tot vier kilo CO2. De kas van AgriportA7 waar het gesprek plaatsvindt, staat met slechts 1,3 kilo CO2-uitstoot in de voorhoede. Bij tomatentelers liggen deze cijfers allemaal net wat hoger: een kilo tomaten is, gemiddeld over het hele jaar, verantwoordelijk voor zo’n drie tot zes kilo CO2-uitstoot. Vergelijkbaar met twintig tot veertig kilometer autorijden.
Is dat veel? Het is maar waarmee je het vergelijkt. Het is minder CO2 dan bij vlees en zuivel, maar meer dan bij de meeste vollegrondsgroenten. Maar als je niet dezelfde methodiek gebruikt en niet zoveel monitort en controleert als glastuinbouwers doen, dan is het wel heel erg moeilijk om eerlijk te vergelijken tussen verschillende sectoren, zegt Posthuma. ‘Onze metingen zijn dus vooral interessant om onze kassen onderling te vergelijken.’
De duurzaamheid van kassen is vooral afhankelijk van welke oplossing de tuinder weet te vinden voor de winter, is de overtuiging van Arco Vreugdenhil. ‘Wij kunnen duurzaam produceren dankzij de geothermie. Maar dat is afhankelijk van de regio. In Limburg was er een tuinder die ermee moest stoppen omdat de overheid niet zeker wist of de aardlagen te vertrouwen zijn. Hier kan het.’ In elk gebied moet een tuinder dus naar een andere oplossing zoeken. ‘We hebben ook een vestiging in Aalsmeer. Daar mag geothermie niet, maar daar heb je weer restwarmte van datacenters die op Schiphol zitten. Die willen we graag gebruiken. Als we maar van het gas af kunnen.’
Een datakastje tussen de paprikaplanten in De Lier © Ramon van Flymen / ANP
Het klimaat in Nederland is zo gek nog niet voor kasgroenten, zegt Jelte van Kammen in het hoofdkantoor van Harvest House. ‘In Zuid-Europa of Noord-Afrika is het te heet. Dat drukt de opbrengsten. De teelt daar is dus vaak open, of halfopen, onder plastic dat je elke drie jaar moet vervangen.’ Veel moeilijker te reguleren allemaal. En ook in Tunesië zijn de meeste kassen geen gesloten systemen. ‘In de open Tunesische kassen vliegen aan het eind van de winter de plaagdieren alweer naar binnen. En bestrijdingsmiddelen en meststoffen spoelen veel makkelijker uit. Je kunt overstappen op groene middelen, maar die zijn weer duurder.’ Dat betekent niet dat het onmogelijk is. Het dashboard laat zien dat er overal ondernemers zijn die duurzame oplossingen weten te verzinnen voor lokale knelpunten.
Maar waarom zouden we niet gewoon weer teruggaan naar de oude wijsheid: eten uit het seizoen? In de zomer is de footprint toch lager dan de jaarscore die nu uit de software komt rollen? ‘Nee, dat is te simpel’, zegt Van Kammen. ‘Als je alleen in de zomer zou telen, zou dat in korte tijd voor een enorm aanbod zorgen, waardoor de prijs in de zomer zou kelderen.’ Een paprikaplant staat er nu tien maanden, tomaten worden geteeld in twee rondes per jaar. ‘Zo hebben we het hele jaar door, behalve twee maanden in de winter, exact hetzelfde aanbod. En dat is ook wat de consument wil. Wij moeten luisteren naar de markt. De markt wil vruchtgroenten in de winter.’
Hier klinkt de bekende redenering die in elk gesprek met elke teler wel een keer op tafel komt: wij móeten wel leveren in de winter, want dat wil de consument. Is het niet andersom, dat de consument koopt wat de supermarkt hem of haar voorschotelt? ‘Tja’, zegt Jelte van Kammen, ‘verwacht je dan dat mensen weer kool gaan eten in de winter? Dat willen ze niet. Dat is de realiteit. We moeten het dus wel technisch oplossen, en dat kunnen we ook, met onze hightechkassen. Maar die zijn wel duurder en die verdien je dus alleen terug als je zo veel mogelijk jaarrond teelt.’ >
En daarom moet de consument ze jaarrond eten – voor wie deze redenering volgt.
Dat hoeft niet slecht te zijn voor het milieu, zegt Van Kammen optimistisch. ‘Stel dat we in Nederland echt kunnen overstappen op groene energie. En we gaan verder in onze stappen richting groene gewasbeschermingsmiddelen. Dan zijn deze kassen toch fantastisch? Supergezond voedsel, het hele jaar rond. Bedenk eens hoe goed dat is voor de gezondheid van ons land?’
We hebben in Nederland meer dan tienduizend hectare aan kassen staan. Grofweg de helft is voor groenten – vooral vruchtgroenten in hightechkassen – en de rest is vooral voor planten en bloemen. ‘De laatste twee jaar is in de hele glastuinbouw bizar veel gebeurd op energiegebied’, zegt Pieternel van Velden, hoofdredacteur van het vakblad Onder Glas. ‘Door de gascrisis konden de telers hun energierekening amper betalen. Investeringen die lang waren uitgesteld, hebben ze nu in één keer gedaan. Overal zijn ledlampen opgehangen en overal zijn extra schermen geplaatst om de warmte binnen te houden, soms wel van één scherm naar vier. Wie dat niet doet, ligt er gewoon uit.’
De gasvraag verminderen kan door een bron te vinden voor duurzame energie, zoals geothermie of restwarmte. Maar er is ook een andere route, zegt Van Velden. ‘Mijn vader was ook al tuinder. Hij teelde in de winter radijs en sla, en daarna begon hij pas aan de tomaten. Dat is in de loop van de tijd allemaal verdwenen. Volle grond is vervangen door substraat, steenwol dus, en dat is erg duur, dus je moet dan wel het hele jaar door. Dat wordt een tredmolen waar je niet meer uit kunt. Ik zie nu een groep telers die het anders zijn gaan doen. Die doen minder cycli per jaar, of gaan terug naar de volle grond om biologisch te telen. Als je in de winter niets teelt, vermindert ook de kans op infecties. Het is een heel andere manier van werken, heel pittig als je hightech gewend bent, en de transitie kost wel vijf jaar, maar het kan. Door de crisis zijn mensen echt wakker geworden.’
‘Maar daar zit weer een ander nadeel aan’, zegt Jelle Posthuma. ‘De voetafdruk van vollegrondskassen is doorgaans lager, maar de opbrengst ook. Dus per kilo vruchtgroente kom je vaak toch uit op een hogere voetafdruk.’
Er zijn ook tussenvormen mogelijk. Uit het dashboard van de HortiFootprint blijkt dat tomatenteler Bart van den Bosch een opvallend lage footprint heeft. Hij heeft verschillende kassen, waaronder in Bleiswijk, vertelt hij aan de telefoon. De lage footprint heeft een paar oorzaken, zegt hij. ‘Ik ben al vroeg overgestapt op geothermie. Ook heb ik gekozen voor vleestomaten, die veel meer opbrengst leveren dan andere tomaten. Per kilo hebben die dus een kleinere voetafdruk.’ En er speelt nog iets mee. Van den Bosch is een ‘onbelichte teler’, dat betekent dat hij zijn kassen wel verwarmt in de winter, maar niet belicht. Dat scheelt een hoop energie, aangezien het energieverbruik van de tuinbouw voor grofweg een kwart uit stroom bestaat. Daar zit wel een prijskaartje aan: van december tot maart kan hij geen tomaten verkopen.
Van den Bosch heeft ook een vestiging in Frankrijk en een in Tunesië. De HortiFootprint maakt exact inzichtelijk wat daarvan de voor- en nadelen zijn. Wat blijkt: in alle drie de regio’s is de CO2-uitstoot van Bart van den Bosch ongeveer anderhalf kilo CO2 per kilo tomaat. Dat is een ontzettend goede score voor tomaten. In Nederland is dat dankzij warmte uit geothermie en zijn onbelichte teelt, in Frankrijk dankzij stroom uit kernenergie – wat helpt om de CO2-uitstoot te drukken. In Tunesië is de warmte grotendeels gratis, dankzij de zon, maar daar is de uitstoot door transport weer hoger. Op het vlak van uitstoot ontlopen zijn vestigingen elkaar niet zo veel. ‘Maar in Tunesië verlies je weer punten omdat je water nodig hebt dat heel schaars is. Dat maakt de totale eco-score in Tunesië minder gunstig.’ Van den Bosch benadrukt wel dat hij in Tunesië met een gesloten systeem werkt, zoals in Nederland. ‘We hebben dus minder waterverlies. Maar het blijft een schaarse grondstof waar je om moet concurreren met andere gebruikers.’
In Nederland is energie dus een van de belangrijkste knelpunten, zegt Jannemarie de Jonge, landschapsarchitect en rijksadviseur voor de leefomgeving. ‘De grote kasgebieden zijn gebouwd in de tijd dat energie heel goedkoop was.’ Maar ze ziet nog wel een knelpunt opdoemen: ‘Zoet water. We hebben nu al bedrijven die niet meer aangesloten kunnen worden. In de toekomst is de beschikbaarheid van water niet meer vanzelfsprekend.’
Waar willen we dus in de toekomst kassen hebben? ‘Daar moeten we goed over nadenken. Ik zie vooral een voordeel in de buurt van steden. Kassen kunnen werken als buffer voor warmte, water, CO2 en elektriciteit. Er kan echt een uitwisseling komen tussen vraag en aanbod. Er zijn interessante crossovers te verzinnen.’ In feite moeten kassen een rol krijgen in de circulaire economie. ‘Dus de kas zelf moet niet circulair zijn, maar de kas moet een plek krijgen in de grotere kringlopen.’
Landschapsaspecten spelen dan ook mee. ‘Niemand staat te springen om een kas achter z’n huis. Het is dus de vraag hoeveel ruimte Nederland zelf heeft. We zijn goed in glastuinbouw, en de hele wereld kijkt met interesse mee, maar het is de vraag of we zelf testgebied kunnen zijn’, zegt De Jonge. Er zijn soms wel betere ruimtelijke oplossingen te verzinnen. ‘Bovenop logistieke hallen, bijvoorbeeld dicht bij industrie die ook restwarmte levert. Maar ik zou ook willen verkennen of er kleinere kassen mogelijk zijn, met producten die je niet goed kunt opslaan, dicht bij steden waar mensen toegang willen hebben tot vers eten.’ Dat kan nu nog niet goed uit. ‘Maar als goederen zoals drinkwater schaarser en duurder worden, gaat dat veranderen. Daar moeten we nu al over nadenken. We moeten opnieuw de logica van onze economische en industriële stromen en netwerken doordenken.’
De glastuinbouw voelt zich in het defensief gedrongen. Terwijl telers voor hun gevoel al jaren vooroplopen in de verduurzaming, blijven er economen en beleidsmakers komen die zeggen dat Nederland hier te vol voor is. Te vol voor lelijke kassen en voor huisvesting van arbeidsmigranten.
‘We moeten onder ogen zien dat de ruimte hier beperkt is’, zegt paprikateler Arco Vreugdenhil eerlijk. ‘Beperkt voor kassen en ook beperkt voor geothermie. We kunnen niet alsmaar meer willen. Voor een deel van de ruimte, vooral als daar verouderde kassen staan, zijn betere oplossingen te verzinnen. Ik zou zeggen: kies een paar plekken en investeer daar in grote hightechkassen, waar je het zo duurzaam mogelijk doet.’ En doe dat ook in het buitenland, zegt hij, want daar is meer ruimte en daar is ook de interesse voor glastuinbouw enorm. ‘Ik ben commissaris bij een kassenbouwer, dus ik zie de investeringen langskomen… de hele wereld gelooft erin. Maar in een klein land moet je wel slim kiezen waar en hoe.’
Er zijn bovendien nog een paar openstaande principiële vragen: moet je de milieu-impact van olie meerekenen als je rest-CO2 van Shell gebruikt, of zie je dat juist als milieuwinst? En hetzelfde bij Yara, de grote kunstmestfabrikant. Als je daar restwarmte van gebruikt, hoe tel je dat mee bij je score? ‘Maar voor de rest zijn we eruit’, zegt Jelte van Kammen. ‘In de toekomst zijn alle kassen voor vruchtgroente met elkaar te vergelijken.’
De volgende stap is werken aan scenario’s, zegt Jelle Posthuma. ‘Ik wil ervoor zorgen dat onze telers al hun voorgenomen nieuwe kassen en teeltsystemen gaan invoeren. Die kan ik dan afzetten tegen prognoses. In 2040 willen we allemaal CO2-neutraal zijn. Wat ik de telers wil laten zien, is de trendlijn die ze nu volgen en de stappen die ze moeten zetten om in 2030 op de goede weg te zijn. Ik denk dat we heel dicht in de buurt gaan komen.’
Gerelateerde artikelen
- We moeten waarde uit het bos halen (overig)
- Hete hangijzers in het voedselsysteem (3) - Keurmerken (De Groene Amsterdammer)
- Zingende akkers in rivierenland (De Groene Amsterdammer)
- De toekomst is van kurk (De Groene Amsterdammer)
- Hete hangijzers in het voedselsysteem (2) - landbouw zonder overheid (De Groene Amsterdammer)
Gebruikte Tags: duurzaam, landbouw